Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

GALBLAAS

betekenis & definitie

(vesica fellea) is een peervormig, hol orgaan dat zijdelings is ingeschakeld in het systeem van buizen, waardoor de gal uit de lever naar de twaalfvingerige darm wordt afgevoerd (de zgn. extrahepatale galwegen). Terwijl de wand der galwegen bestaat uit een slijmvlies met onderliggend bindweefsel, waarin betrekkelijk weinig gladde spiervezels worden aangetroffen, is de spierwand van de galblaas krachtiger ontwikkeld. Het slijmvlies in een lege galblaas is sterk geplooid; bij volledige vulling verstrijken die plooien grotendeels, maar niet geheel, zodat het slijmvliesoppervlak steeds een tekening vertoont, die enigszins aan een honingraat doet denken.

Hoewel bij sommige dieren, bijv. het paard, geen galblaas voorkomt, is het geen rudimentair orgaan. De galblaas dient als reservoir, waar de gal, die voortdurend door de lever wordt afgescheiden, wordt opgezameld en ingedikt tot zij voor de spijsverteringsprocessen nodig is (z gal). De meeste gal, die door de ducti hepatici uit de lever afstroomt, komt via de galblaasgang (ductus cysticus) in de galblaas terecht, wanneer althans — wat buiten de digestieperiode meestentijds het geval is — de sluitspier van Oddi, aan het einde van de ductus choledochus, is gesloten. Zo wordt enkele malen per dag de galblaas gevuld.

Maar terwijl de lever per etmaal 400-1000 cm3 gal vormt, is de capaciteit van de galblaas in normale omstandigheden van de orde van 50 cm3. In de galblaas wordt de gal 6-10 maal geconcentreerd doordat de galblaaswand het grootste deel van het water opslorpt; tegelijk wordt er door de slijmcellen van het epitheel wat slijm aan toegevoegd. De galblaas ledigt zich actief door samentrekking van de gladde spiervezels in de wand, welke samentrekking gecoördineerd is met een verslapping van de sluitspier van Oddi. De lediging vindt plaats na een maaltijd, in het bijzonder na een vetrijke maaltijd.

Men moet zich voorstellen, dat bij het verschijnen van voedselbestanddelen in de twaalfvingerige darm, in diens wand een stof wordt geactiveerd, die via de bloedbaan de galblaas bereikt en haar tot samentrekking brengt. Men noemt deze stof, die als hormoon werkt, cholecystokinine [z cholagoga). De gal vervult bij de verterings- en resorptieprocessen in de darm belangrijke functies. Daarbij worden o.a. de galzure zouten weer opgenomen in het bloed.

Zij zetten de lever tot vermeerderde galvorming aan, waarbij zij uitgescheiden worden en opnieuw in de galblaas terecht komen. Behalve na voedselgebruik kan de galblaas zich ledigen na een onderhuidse inspuiting van extract uit de achterkwab van de hypophyse (pituïtrine of hypophysine) en na inspuiting van magnesiumsulfaat in de twaalfvingerige darm. Van dit laatste feit maakt men gebruik bij de zgn. duodenumsondage. De patiënt — die voor dit onderzoek nuchter moet zijn — slikt dan een dunne rubbersonde door, die aan het einde een doorboorde metalen knop draagt. Als de knop zich in de maag bevindt, legt men de patiënt op de rechter zijde en schuift nu langzaam de sonde verder; de knop wordt meegenomen met de peristaltiek van de maag en komt in de twaalfvingerige darm, welks inhoud kan worden afgezogen.

Heeft men zich overtuigd, dat de knop op de goede plaats ligt, dan wordt — door de sonde — een lauwe, geconcentreerde oplossing van magnesiumsulfaat ingespoten. Is de galblaas normaal, dan kan men even later de donkere, ingedikte galblaasgal opvangen. Deze wordt gevolgd door dunnere, lichter gekleurde levergal, die onmiddellijk uit de lever de darm heeft bereikt. Deze methode is van belang voor het onderzoek, een enkele maal ook voor de behandeling van ziekten der galwegen.

Men onderzoekt de gal o.a. op het voorkomen van cholesterine- en bilirubinekristallen (die een bijna zeker teken zijn van galstenen), op de bijmenging van etter, van bacteriën en parasieten.

Nog belangrijker dan de duodenumsondage is het Röntgenonderzoek van de galblaas met behulp van een contrastmiddel (cholecystografie). Als contrastmiddel dient een samengestelde jodiumverbinding, die door de mond kan worden ingenomen, die vervolgens in het darmkanaal wordt geresorbeerd en daarna door de lever wordt uitgescheiden in de gal. Tevoren laat men een vetrijke maaltijd nemen zodat de galblaas zich ledigt. Na de toediening van het middel mogen slechts kleine maaltijden worden genuttigd zonder vet, zodat de galblaas goed gevuld blijft met de gal, die het contrastmiddel bevat, dat daarin (door indikking van de gal) een hoge concentratie bereikt en dank zij zijn jodiumgehalte de Röntgenstralen sterk absorbeert.

Zo wordt de galblaas dan zichtbaar op het Röntgenscherm en kan men er, meestal het best 12-18 uur na het innemen van de stof, foto’s van maken. Men is dusdoende in staat de vorm, grootte en ligging van de galblaas te beoordelen en eventuele galstenen — die op gewone Röntgenfoto’s meestal onzichtbaar zijn — waar te nemen als uitsparingen in de contrastrijke gal. Voorts kan worden nagegaan of de galblaas zich op bepaalde prikkels (drinken van melk met eidooier bijv. of inspuiting van pituïtrine) goed ledigt, of er vergroeiingen zijn enz. Als er bij goede uitvoering van deze methode en bij herhaald onderzoek geen galblaas zichtbaar wordt, is dit een sterke aanwijzing voor een ziekte van de galblaas, die de functie van dit orgaan heeft opgeheven.

DR H. J. VIERSMA

Galblaasziekten

De veelvuldigste afwijking van de galblaas is de vorming van galstenen, dat zijn compacte vormsels, ontstaan door uitkristallisatie van bepaalde bestanddelen der gal. Bij kinderen zijn galstenen zeer zeldzaam. De frequentie neemt toe met de leeftijd en boven het zestigste jaar treft men volgens de gegevens van lijkopeningen bij 25 à 30 pct der mensen galstenen aan, bij vrouwen ca vier maal zo vaak als bij mannen, in het bijzonder bij vrouwen, die zwangerschappen hebben doorgemaakt. De meeste galstenen veroorzaken nooit klachten of ziekteverschijnselen; men onderscheidt daarom galsteendragers en -lijders. Galsteenlijden (cholelithiasis) komt het meest voor tussen 30 en 50 jaar, vnl. bij dikke vrouwen; niet zelden is het familiair.

De afmetingen van galstenen variëren van de grootte van zandkorrels tot die van een kippenei; hun aantal wisselt van één tot honderden of zelfs duizenden. Is er slechts één steen in de galblaas, dan is deze veelal rond of eivormig; zijn er vele, dan sluiten zij vaak met platte vlakken tegen elkaar aan. Zij zijn straalsgewijs of in lagen opgebouwd. Men kent:

1. Zuivere cholesterol-stenen

vaak solitair en groot, soms klein en multipel, lichtgeel of wit van kleur, glad, maar na indroging wat gekorreld van oppervlak; tamelijk week (met een mes te snijden), licht van gewicht (drijven op water), brandend met een vlam;

2. bilirubinekalk- of pigmentstenen

donkerbruin tot zwart, zwaarder dan water, klein en talrijk. Vooral bij de haemolytische icterus, waarbij de gal bijzonder veel bilirubine bevat, vindt men vaak een groot aantal zeer kleine concrementjes van deze soort; men spreekt dan van galmodder.

3. Gemengde stenen

bestaande uit cholesterol, bilirubine en kalk: bijna steeds multipel, laagsgewijs gebouwd, zwaarder dan water;

4. combinatiestenen

met bijv. een kern als van een zuivere cholesterolsteen en daaromheen lagen van de bouw der gemengde stenen;

5. zeer zelden calciumcarbonaatstenen.

De cholesterolstenen ontstaan waarschijnlijk door stofwisselingsstoornissen, die de samenstelling der gal zodanig veranderen, dat de cholesterol — die normaliter door de galzure zouten in oververzadigde oplossing wordt gehouden — kan neerslaan. De gemengde stenen daarentegen ontstaan in hoofdzaak onder invloed van ontsteking; bacteriën, witte bloedlichaampjes, afgestoten epitheelcellen vormen dan de kernen, waaromheen de chemische bestanddelen der gal zich afzetten. Het is aannemelijk, dat stuwing van de gal door allerlei oorzaken (zwangerschap, zittende levenswijze, ledigingsstoornissen der galblaas) de steenvorming in de hand werken. Normale gal kan cholesterolstenen tot oplossing brengen.

Een enkele keer is dank zij herhaald Röntgenonderzoek bij de mens waargenomen, dat cholesterolstenen geleidelijk kleiner werden en ten slotte verdwenen.

Het galsteenlijden kan aanleiding geven tot zeer uiteenlopende verschijnselen en ziektetoestanden. Soms veroorzaakt het een hinderlijk gevoel van pijn of druk in de bovenbuik, dat op onregelmatige tijden komt en door de patiënt veelal wordt gelocaliseerd in de maag. Er is gewoonlijk een trage stoelgang en vet wordt slecht verdragen. Het meest kenmerkende verschijnsel is de galsteenkoliek, die veroorzaakt wordt door krampachtige samentrekkingen van gladde spieren in de wand van galblaas en galwegen, bij de pogingen om een steen uit te drijven.

Deze kolieken kunnen zeer hevig zijn. De zieke schreeuwt van de pijn, die meestal rechts boven in de buik het sterkst is en uitstraalt naar de rug en de rechter schouder. De pijn gaat op en neer in vlagen; vaak wordt er bij gebraakt, soms is de temperatuur verhoogd. De kolieken duren enkele minuten tot uren en soms ook wel dagen.

Meestal gaan zij gepaard met grote bewegingsdrang; de zieke wentelt zich om en om, verlaat het bed en zoekt op allerlei wijze verlichting te vinden. De galblaas is dikwijls voelbaar. Warmte heeft in de regel een gunstige invloed, maar bij hevige kolieken zijn middelen als morfine en atropine noodzakelijk om de pijn te stillen. De kolieken keren terug op onregelmatige tijden; nu eens met korte, dan weer met zeer lange tussenpozen, soms na een zware maaltijd, soms zonder duidelijke aanleiding.

Tal van complicaties kunnen zich voordoen. Wordt een steen uit de galblaas in de grote galgang (ductus choledochus) gedreven, dan kan deze voor kortere of langere tijd worden afgesloten, waardoor geelzucht ontstaat. De galstuwing bevordert bacteriegroei in en ontsteking van de galblaas (cholecystitis) en van de galgangen (cholangitis). Acute cholecystitis komt zelden voor zonder dat er stenen zijn; bij stenen is het een gevreesde complicatie. Soms wordt de galblaas geheel met etter gevuld (empyeem van de galblaas), in andere gevallen sterft een deel van de galblaaswand af door de ontsteking en druk van de stenen, met als gevolg doorbraak in de buikholte en buikvliesontsteking.

Vaker vormt zich een afgekapselde ontsteking in de omgeving van de galblaas (pericholeiystitis). Chronische ontsteking van de galblaas leidt op den duur tot verschrompeling van het orgaan met volledig verlies van de functie. Afsluiting van de ductus cysticus (z galblaas) door een steen, zonder ontsteking, veroorzaakt de zgn. hydrops van de galblaas-, deze is dan zeer groot en duidelijk te voelen als een peervormig orgaan; verwikkeling met ontsteking dreigt hier steeds. Een andere complicatie van het galsteenlijden is de acute pancreasnecrose (z alvleesklier).

Veroorzaken de galstenen weinig last, dan zijn regeling van het dieet (vetarm, veelvuldige kleine maaltijden, enz.), regeling van de stoelgang en van de levenswijze (vermagering, lichaamsbeweging) vaak voldoende. Bij hevige en vooral bij telkens terugkerende klachten zal men, gezien de kans op genoemde complicaties in de regel moeten overgaan tot operatie. Vooral bij jonge mensen verdient het vaak aanbeveling hier niet lang mee te wachten. Hebben zich nog geen complicaties voorgedaan, dan is de operatie betrekkelijk eenvoudig en weinig riskant; zijn er eenmaal verwikkelingen, dan stijgt het risico onvermijdelijk.

De operatie bestaat in haar eenvoudigste vorm uit het wegnemen van de galblaas met stenen (cholecystectomie). Is er een of meer malen geelzucht bij de aanvallen geweest, of vindt de chirurg bij de operatie een steen in de galgang, dan moet deze worden geopend en zorgvuldig geledigd. Men brengt dan een T-vormige buis in de galgang, waardoor de gal naar buiten afvloeit (choledochusdrainage). Na enige weken sluit men de buis af, eerst kort dan langer en blijkt de gal vlot af te stromen naar de darm, dan wordt de buis verwijderd. De resultaten dezer operaties zijn in het algemeen zeer goed.

Waren de verschijnselen kenmerkend en de galblaas door chronische ontsteking geschrompeld, dan pleegt het succes volkomen te zijn. Na verwijdering van een galblaas, die nog functionneerde is een periode van aanpassing der galwegen nodig; in die tijd doen zich soms nog wel klachten voor. Het is dan ook gewenst, dat na dergelijke operaties nog geruime tijd dieetvoorschriften worden gevolgd.

Een ontstoken, stenen bevattende galblaas, breekt soms, na vergroeiing met de twaalfvingerige darm of met de maag in deze organen door; men spreekt dan van een spontane inwendige galfistel. Grote galstenen kunnen via dergelijke fistels in de darm komen; worden zij lager in de darm ingeklemd, dan ontstaat het beeld van de galsteenileus (z darmchirurgie). Uitwendige galfistels zijn verbindingen van de galwegen met de buitenwereld. Dank zij de betere behandeling van het galsteenlijden ontstaan deze zo goed als nooit meer spontaan. Wel ziet men een enkele keer postoperatieve galfistels, gewoonlijk na choledochusdrainage (zie boven); zij kunnen zich spontaan sluiten; meestal echter moet opnieuw worden ingegrepen, omdat er nog een steentje in de galgang is achtergebleven en de fistel zich pas sluit als het steentje is verwijderd. Een uitwendige galfistel leidt op den duur tot vermagering, anaemie en kalkverlies; maar door een doelmatig dieet en voldoende toevoer van vitamines, kalk en ijzer zijn deze gevolgen grotendeels te voorkomen.

Galkolieken komen betrekkelijk zelden voor zonder stenen of ontsteking der galwegen. Men schrijft de kolieken dan toe aan disharmonische samentrekkingen van galblaas, galwegen en sphincter Oddi en spreekt van dyssynergie of dyskinesie der galwegen.

Kanker van de galblaas is relatief zeldzaam; bijna nooit ontstaat het gezwel in een galblaas zonder stenen.

Bij acute infectieziekten (typhus, paratyphus) kunnen de bacteriën in de galblaas terecht komen en daar blijven groeien, ook als de ziekte genezen is.

De bacteriën komen met de gal in de ontlasting en zo scheiden genezen typhuspatiënten soms vele jaren typhusbacillen uit, waardoor zij een gevaar vormen voor hun omgeving. In verband hiermede is verwijdering van de galblaas soms noodzakelijk.

Ook bepaalde parasieten (lamblia intestinalis) kunnen zich in de galblaas nestelen en aanleiding geven tot klachten. Deze parasieten zijn op eenvoudige wijze te verdrijven met behulp van atebrine.

DR H. J. VIERSMA.

< >