Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Friedrich julius stahl

betekenis & definitie

Duits rechtsgeleerde en staatsman (München 16 Jan. 1802 Brückenau 10 Aug. 1855), van Joodse afstamming, ging in 1819 tot de Evangelische, d.i. Lutherse kerk over, en doceerde rechtsfilosofie, staatsrecht en kerkrecht te Erlangen, Würzburg en Berlijn.

Reeds in 1830 maakte hij zich naam met het, onder invloed van Schelling geschreven werk Die Philosophie des Rechts nach geschichtlicher Ansicht. De daarin gelanceerde en in zijn later oeuvre nader uitgewerkte denkbeelden dragen het karakter van een fel contra-offensief tegen de, in de achttiende eeuw opgekomen, ideologie van de „Aufklärung” en het rationalisme, het maatschappelijk verdrag en de volkssouvereiniteit, het liberalisme en de staat-zonder-religie, tegenover welke ideologie hij de gedachten stelt van een staatsinrichting en een staatsbeleid overeenkomstig de Christelijke instellingen en voorschriften, van een „echte” — nl. van boven-af en niet van onder-op gedetermineerde — „constitutionele monarchie”, van een vertegenwoordiging naar de „natürliche (d.i. beroepsmatige) Gliederung des Volkes”, van een recht, te meten met goddelijke en niet met menselijke maat, van een politiek geïnspireerd op de Protestantse traditie.De grondslag van deze gedachten heeft hij zelf geformuleerd met de woorden: ,,Er is geen heil, en geen redding voor dreigende ondergang van de maatschappij, dan alleen in de terugkeer tot het Christelijk geloof. Slechts daaruit kan de gezindheid voortkomen, zonder welke ook de meest volmaakte instellingen haar doel missen. De volksvertegenwoordiging waar de liberalen naar streven, en de autonomie der kleinere kringen, door de conservatieven bevorderd, dit alles heeft tot nog toe geen goede vruchten gedragen, omdat de substantie binnen deze vormen een geest was, vervreemd van de Goddelijke waarheid“.

Met dit conservatief-confessioneel-monarchaal gerichte program verwierf Stahl een leidende positie in kerkelijke aangelegenheden, o.m. als lid van de „Oberkirchenrat”, een zetel in het Pruisi-

sche Herenhuis en in het Parlement van Erfurt — waar hij de beroemd geworden woorden: „für die constitutionelle Verfassung, gegen die parlementarische Regierung”, en „Autorität, nicht Majorität”, uitsprak —, alsmede het onbetwiste leiderschap van de reactionnaire, conservatieve partij.

Stahl’s denkbeelden zijn, mede door de heldere en overtuigende wijze waarop hij ze tot uiting wist te brengen, ook na zijn dood invloed blijven oefenen. Niet alleen hebben zij, tot in de 20ste eeuw, de politiek der conservatieve partij in Duitsland beheerst, maar zij zijn ook de inzet geworden van het program der confessioneel-conservatieve partijen elders, bepaaldelijk van de anti-revolutionnaire partij te onzent; in zijn geschriften en redevoeringen beroept Groen van Prinsterer zich vaak en gaarne op Stahl. In fragmentarische en veelal verbasterde vorm zijn ze zelfs weer te vinden in ideologieën die in haar verdere strekking weinig met Stahl’s richting stroken, als die van de corporatieve en de nationaal-socialistische staat.

PROF. MR I. KISCH

Bibi.: Die Philosophie des Rechts (Heidelberg 1830); Rechtsund Staatslehre auf der Grundlage kirchlicher Weltanschauung (Heidelberg 1837); Die Kirchenverfassung nach Lehre und Recht der Protestanten (Erlangen 1840); Der Christliche Staat (Berlin 1840); Parlementarische Reden (Berlin 1855-56).

Lit.: Thilo, Die theologisirende Rechts- und Staatslehre (Leipzig 1861); Hübner, F. J. S. und der Protestantismus (Rostock 1928); Heller, die politischen Ideeenkreise der Gegenwart (Breslau 1926); Masur, J. J. S. (Berlin 1930); H. Sinzheimer, Jüdische Klassiker der deutschen Rechtswiss. (Amsterdam 1938); O. Volz, Christentum und Positivismus. Die Grundlagen der Rechts- und Staatsauffassung F. J. S.’s (Tübingen 1951).

< >