Nederlands sterrenkundige (Amsterdam 10 Juni 1808 - Leiden 28 Juli 1872), werd in 1826 observator aan de sterrenwacht te Leiden, deed belangrijke onderzoekingen over de komeet van Halley, werd in 1837 lector in de sterrenkunde, in 1840 buitengewoon, in 1845 gewoon hoogleraar. In 1860 werd, ten gevolge van zijn voortdurend aandringen, het volkomen ongeschikte gebouw op het dak van het Academiegebouw, dat als sterrenwacht diende, vervangen door de tegenwoordige sterrenwacht; tegelijk werd er een aantal nieuwe instrumenten aangeschaft, waarmede hij vele en goede waarnemingen verrichtte.
Verder droeg hij veel bij tot verbetering van marine-instrumenten, werkte hij mee aan een internationale graadmeting en schreef hij enige, veel gelezen, populaire boeken over sterrenkunde. Zijn waarnemingen zijn medegedeeld in de eerste drie delen van de Annalen van de Sterrenwacht te Leiden.Bibl.: De sterrenhemel (2 dln, 1844 en 1845; iste deel, 3de dr., 1860; 2de deel, 2de dr., 1853, opnieuw bewerkt als 4de dr. door J. A. G. Oude mans, 1883); De geschiedenis der ontdekkingen van planeten, als een tafereel van den toestand en het wezen der sterrenkunde in de taal van het dagelijksch leven voorgedragen (1851); publicatie van een populair sterrenkundig jaarboek (sedert 1846).
Lit.: P. v. Geer, F. K., een woord van herinnering (Leiden 1872); J. A. G. Oudemans, Levensschets v. prof.
K. (Batavia 1873, herdr. in Jrb. Kon. Ak. v. Wet. 1876); J. de Jong, F. K. (Haarlem 1876, Mannen v. beteekenis, VII, 4).