Duits dramatisch dichter (Wesselburen in Holstein 18 Mrt 1813 - Wenen 13 Dec. 1863), was de zoon van een metselaar. Reeds op vroege leeftijd toonde hij dichterlijke aanleg.
Op zijn 15de jaar aanvaardde hij een schrijversbetrekking. Later trad hij in correspondentie met Uhland en zond hij enige verzen aan de kinderschrijfster Amalia Schoppe te Hamburg, die hem in staat stelde naar Hamburg te komen en zich daar voor de universiteit voor te bereiden. Hij studeerde naderhand in München, waar hij zich toelegde op wijsbegeerte, geschiedenis en letterkunde. In 1839 schreef hij zijn eerste drama Judith. dat het volgend jaar te Hamburg werd opgevoerd en zijn naam over geheel Duitsland bekend maakte. In 1842 begaf hij zich naar Kopenhagen, waarbij hij o.a. met Oehlenschlager* in aanraking kwam. De koning van Denemarken gaf hem een kleine toelage, die hem in staat stelde twee jaar in Parijs en Italië door te brengen.
In Parijs schreef hij zijn voortreffelijk burgerlijk drama Maria Magdalena. Van Italië reisde hij naar Wenen, waar hij in Nov. 1845 aankwam en tot zijn dood bleef. Hier huwde hij de begaafde toneelspeelster Christine Enghaus. Inmiddels was zijn roem gevestigd. Ondanks veel tegenwerking, die hij ook nu nog ondervond, werd hij langzamerhand algemeen als de eerste dramatische dichter van Duitsland beschouwd.In Mein Wort über das Drama (1843) heeft hij zijn mening over het wezen der tragiek uitgesproken. De metaphysische schuld van het individu ontstaat, doordat het zich mateloos scherp van andere individuen onderscheidt. In zijn botsing met de wetten van het wereldsysteem moet het te gronde gaan. Dat hij onder invloed van Hegel stond, heeft Hebbel steeds ontkend.
Bibi.: Judith (1839); Genoveva (1840); Maria Magdalena (1844); Herodes und Mariamne (1850); Julia (1851); Agnes Bemauer (1855); Gyges und sein Ring (1856); Die Nibelungen (die in 1862 de Schillerprijs behaalden). Uitgaven: Sämtliche Werke, uitgeg. door E. Kuh (12 dln, 1866-1868); Historischkritische Ausgabe door R. M. Werner (12 dln, 1901 vlgg.) met Briefe (8 dln) en Tagebücher (4 dln) (19203).
Lit.: E. Kuh, Biographie F. H.’s (1877, 19123); F. Zinkernagel, Die Grundlagen der Hebbelschen Tragödie (1904); R. M. Werner, H., ein Lebensbild (19132); H.
Meyer-Benfey, H.’s Dramen (1913); O. Walzel, H. und seine Dramen (19273); J. Bab, Das Werk F. H.’s (1923); P. Bornstein, H.’s Persönlichkeit (1924) ; E. Dosenheimer, Das zentrale Problem in der Tragödie F.
H.’s (1925); K. Strecker, Fr. H., sein Wille, Weg und Werk (1925) ; W. Jokisch in: Euphorion, dl 28 (1927), blz. 296 v.; E. Purdie, H. (Oxford 1932); L. Blaustein, Das Gotteserlebnis in H.’s Dramen (1929); M.
Bühring, H.’s dram. Stil, diss. Zürich (1940); C. Augstein, H. als Denker (1949); R. Grünter, H.’s Prosastil, diss. Köln (1948).
