Duits schrijver (Lehsten in Mecklenburg 2 Oct. 1890), was onderwijzer, o.a. te Kiel en leeft sinds 1926 op zijn boerderij bij Parchim in Mecklenburg. Zijn boerenromans, waarin het grondmotief is de gebondenheid van de boer aan zijn erf en aan de traditie, behoren tot de beste van hun soort.
Bibl.: Romans: Feuer (1921); Ur (1923); Die alten Glocken (1925); Winter (1927); Der ewige Acker (1931); Der Herzog (1931); Das letzte Gericht (1933); Die Wagenburg (1935); Die Prinzessin von Grabou (1936); Bäume im Wind (1937); Die Weissköpfe (1940); Novellen: Das Korn rauscht (1923); Die letzte Garbe (1927); Das Tal der Armen (1929); Sohn seiner Mutter (1929); Der Saatgang (1933); Das Kind des Torfmachers (1937). Toneelwerken: Mensch aus Erde gemacht (1933); Die Schafschur (1935); Wind im Luch ( 1937); Der heimliche König (1939).
Lit.: K. Melcher, F. G. (1936); E. Behrend, F.
G.’s Weltansicht (Dichtung u. Volkstum, dl 38, 1937); E. Kerkhoff, Ausdrucksmöglichkeiten neuhochdeutschen Prosastils. Ein kritischer Versuch an F.
G.’s Roman Die Weissköpfe, diss. Groningen (1949).
