(Oost-Friesland 1547 - Tholen 1612), broederszoon van Arend van Dorp en neef van Louis de Boisot, was lid van het Compromis der Edelen en nam deel aan de slag bij Heiligerlee. Hij ontsnapte na de nederlaag bij Jemmingen.
Zich bij de Watergeuzen voegende, was hij zowel tegenwoordig bij de inneming van Den Briel (1572), als bij de slag van Reimerswaal (1574) en hielp Boisot bij het ontzet van Leiden (1574); in de verdediging van Zierikzee (1575/1576) en bij die van Maastricht (1579) speelde hij een belangrijke rol. Hij was in 1582 bij de verovering van Aalst, in 1584 bij de verdediging van Brussel en kort daarna bij het overvallen van het fort Liefkenshoek. In 1593 werd hij generaal-majoor van Zeeland. In 1596 vertrok hij als kolonel met 10 vendels naar Frankrijk, om koning Hendrik IV bij te staan. Hier onderscheidde hij zich bij de verovering van de stad La Fère zozeer, dat de koning hem tot ridder sloeg. Na zijn terugkeer werd hij bevelhebber te Hulst, doch moest deze stad aan de vijand overgeven (1596); daarna werd hij gouverneur van Oostende en verdedigde de vesting gedurende 1 J jaarroemrijk tegendevijand (Mrt 1602-Juli 1603).
In 1606 diende hij als generaal van de artillerie bij de belegering van Brunswijk onder Ernst Casimir. —-, Martinus van, of Dorpius, humanist en theoloog (Naaldwijk 1485-Leuven 31 Mei 1525), van adellijke afkomst, studeerde letteren in het College ,,De Lelie” te Leuven, waar hij weldra werd aangesteld tot professor in de rhetorica en de filosofie. Een innovatie van Dorpius, die in de 16de eeuw veel navolging vond, was de opvoering door de studenten van comedies van Plautus (o.m. Aulularia en Miles Gloriosus in 1508-1509), waarvoor hij prologen in verzen schreef (cf. ook zijn Dialogus over de morele waarde van Plautus’ stukken). Als professor in de filosofie was hij daarentegen zeer conservatief: met zijn Oratio in laudem Aristotelis (1510, uitg. 1514) trad hij op als de verdediger van de traditionele middeleeuwse Aristoteles-interpretatie en van de Scholastiek; hij bestreed of ignoreerde het Platonisme en de nieuwe Aristoteles-studie van de Italiaanse Humanisten. Intussen (waarschijnlijk van 1504 af) had hij ook theologie gestudeerd, en aanvankelijk was hij één der vooraanstaande vertegenwoordigers van de conservatieve Leuvense school. Hoewel met Erasinus bevriend, deed hij in 1514 een heftige aanval tegen de Laus Stultitiae en klaagde hij Erasmus’ nieuwe methode voor de studie der H.
Schrift (critische vergelijking van de Vulgata met de Griekse tekst) aan als verderfelijk. Deze vijandige houding,door Dorpius aangenomen onder invloed van zijn meesters, die zijn ijdelheid vleiden, werd aan het wankelen gebracht door een antwoord van Erasmus en een van Thomas Morus (1515). Dorpius’ Oratio in praelectionem Epistolarum D. Pauli (Juli 1516, uitgegeven in 1519) was een schitterend pleidooi ten gunste van de nieuwe wetenschappelijke methode in de studie der H. Schrift. Van 1519 af werd Dorpius een trouw vriend en verdediger van Erasmus, die hij krachtdadig steunde bij de oprichting van het Collegium Trilingue en in de polemiek ontstaan om zijn correspondentie met Luther.
Dorpius was professor in de H. Schrift, kanunnik van St Pieters, president van het H. Geest-College (tot 1519) en, in 1523, rector der Leuvense Universiteit.Lit.: Biog. Nat. d. Belg., 6, 138-141 (F. Nève) (met bibliog.). Verder: Nieuw Ned. Biog.
Wdb. 4» 519 (Molhuysen); H. de Vocht, M. v. D.’s Apology to Meinard Man; Gerard Morinck’s Life of M. v. D.; M. v. D.’s Correspondence & Analecta (in: Monumenta Humanistica Lovaniensia, Leuven-London 1934), resp. 61-120, 121-348, 349-4O8).