(1, geschiedenis) duidt in het algemeen een overeenkomst aan, in vroeger tijd meer in het bijzonder een verbond of verdrag, en wordt in onze geschiedenis speciaal gebruikt voor de beide bondgenootschappen, die in 1565 en 1566 gesloten zijn tegen de geloofsvervolging: het Compromis des nobles of Verbond der Edelen en het Compromis des marchands calvinistes of Verbond van Gereformeerde Kooplieden.
Het eerste is verreweg het belangrijkste. Waarschijnlijk zijn de eerste besprekingen over een samengaan der edelen gehouden te Spa, in de zomer van 1565, toen Lodewijk van Nassau daar voor de baden verblijf hield en bezocht werd door verscheiden Nederlandse edelen. Het Protestantisme maakte toentertijd snelle vorderingen en ook vele edelen voelden zich min of meer tot de nieuwe leer aangetrokken. Anderzijds bleef de vervolging steeds even heftig en het vertrek van Granvelle had hierin geen verbetering gebracht.
Ook de adel werd bedreigd, nu hij duidelijker zich in kerkelijke zaken uitsprak tegen de bestaande opvattingen, en moest dus op zelfverdediging bedacht zijn. Daarbij kwam tevens de samenwerking met de Hervormde Consistories ter sprake: van het begin af was Gilles le Clerq er bij betrokken, de vertegenwoordiger der Antwerpse Calvinisten. Het eigenlijk Verbond kwam tot stand in het begin van Dec., toen ter gelegenheid van de feesten voor het huwelijk van Alexander Farnese met Maria van Portugal zeer veel edelen in Brussel verenigd waren. De datum van stichting is niet nauwkeurig bekend.
Ten huize van Floris van Pallandt, Heer van Culemborg, werd de oprichtingsvergadering gehouden onder leiding van Philips van Marnix en de predikant Junius, in aanwezigheid van vele edelen, die wel als protestants kunnen worden aangemerkt. Het compromis was gericht tegen de besluiten van het Concilie van Trente, de inquisitie en de plakkaten. Nog vóór Kerstmis heeft men bij Nicolaas de Hames weer vergaderd en daar heeft men de bondsacte, het eigenlijk genoemde „Compromis” (vergelijk het Covenant), opgemaakt en getekend (het is wellicht ontworpen door Jan van Marnix, heer van Toulouze). Dit stuk is een waarschuwing tegen de plakkaten en tegen de invoering der inquisitie, waarvan nog ernstiger onheilen zijn te duchten en waartegen de edelen dus, als verantwoordelijk voor het landsbelang, de regering moeten waarschuwen, en het bevat een belofte der ondertekenaars om elkander met goed en bloed te beschermen tegen alle gevaar, dat hun persoon door de geloofsvervolging dreigt.
Het was duidelijk de bedoeling meer vrijheid van geweten te verkrijgen en allerlei andere grieven van de adel te doen wegnemen. Met dit stuk zouden de leden in de verschillende gewesten aanhangers winnen en zij hadden enorm succes: reeds in de eerste maanden van 1566 werden enige honderden bewogen het compromis mede te ondertekenen, daarna werden in het N., vooral in de voorzomer, nog velen gewonnen; in Friesland werd een iets gematigder redactie (het zgn. kleine compromis) getekend, door zo velen, dat Friesland en Holland in aantal leden vooraan staan. Verder wierf men er velen in Waals Vlaanderen, Luik en Luxemburg, minder in Brabant en Vlaanderen.
De leiders van het Compromis waren Lodewijk van Nassau, Hendrik van Brederode, De Hames, Jan en Philips van Marnix; voorts Van den Bergh, Oranje’s zwager, Culemborg en Karel van Mansfeld. Vele leden wilden nu ook dadelijk krachtig optreden en plannen werden gemaakt om troepen te werven. Maar Oranje, op de hoogte gebracht door Lodewijk van Nassau (alles was zeer in het geheim toegegaan), achtte dit niet raadzaam en wilde eerst nauwere samenwerking met de hoge edelen. Daartoe werden bijeenkomsten belegd van dezen met enige compromis-leden te Breda en te Hoogstraten, met als resultaat, dat Egmond en zijn vrienden directe samenwerking verwierpen en de landvoogdes op de hoogte brachten van wat er gaande was, maar ook, dat op Oranje’s aanraden besloten werd een verzoekschrift (het Smeekschrift) aan Margaretha van Parma aan te bieden in het bijzijn van alle edelen en daardoor de regering tot toegeven te bewegen.
Dit geschiedde op 5 Apr., toen ruim 200 edelen haar in haar paleis bezochten, het Smeekschrift aanboden met een korte verklaring door Brederode. De landvoogdes antwoordde in overleg met de Raad van State, dat zij haar broer zou aanraden enige matiging (moderatie) in de geloofsvervolging te betrachten. Daarmee was het Verbond niet tevreden, men hield een vergadering en kwam 8 Apr. bij Margaretha terug, in nog groter aantal (zeker meer dan 300). De landvoogdes beloofde de rechterlijke ambtenaren aan te schrijven de plakkaten zeer gematigd toe te passen, tot de koning beslist had.
De daarop volgende dag werd een maaltijd gehouden door de bondsleden bij Culemborg, wat als hoogtepunt der werkzaamheid van het Verbond mag aangezien worden: geestdriftig nam men daar het bondsteken, de bedelnap, aan en luid weerklonk het „Leve de Geuzen” (z Geuzen); nogmaals betuigde men, dat men katholiek bleef, maar alle geloofsvervolging verfoeide, en vroeg om de Staten Generaal. Ook Oranje en Bergen waren aanwezig. Voordat men uit Brussel vertrok, koos men een comité van actie: Brederode, Lodewijk van Nassau, Culemborg en Van den Bergh, en wees voor elk gewest commissie-leden aan. Als teken nam men de Geuzenpenning aan.
Het resultaat was belangrijk: in de daarop volgende maanden werd feitelijk de geloofsvervolging gestaakt, zodat het Calvinisme gelegenheid kreeg zich openlijk te uiten en vele ballingen terugkeerden (z hagepreken). Maar ook bleek spoedig, dat de landvoogdes het Compromis afkeurde, edelen, die het Compromis tekenden, uit haar dienst ontsloeg, en een plakkaat tegen de terugkerende ballingen uitvaardigde. Dat wekte verbittering, maar zonder resultaat richtte het Comité van actie zich over beide punten tot de landvoogdes. Ondertussen ontwikkelde vooral Brederode een krachtige bedrijvigheid, nog vele nieuwe leden werden geworven en men stelde zich in verbinding met krijgsoversten in het buitenland, dit laatste speciaal tegenover de troepenwerving door Margaretha (z Brunswijk, Erich II van).
In Mei had men een nieuwe samenkomst op het kasteel van Risoir (bij Enghien), waar men nogmaals trouw zwoer aan het Verbond. Ondertussen waren de Calvinisten steeds actiever geworden en steeds brutaler hielden zij hun hagepreken, door duizenden bezocht. Daardoor deed zich de vraag voor, in hoever het Compromis met de Consistoriën zou samenwerken. Na een korte bijeenkomst te Lier (4 Juli) werd op 15 Juli een grote algemene bondsvergadering hiertoe belegd te St.
Truiden (in het Luikse), waarde edelen samenkwamen met een deputatie der Kerkeraden (o.a. Gilles le Clerq), aan wie wel veel minder beloofd werd dan zij vroegen, maar waarmee toch overeengekomen werd gemeenschappelijk te ageren: de edelen beloofden de Protestanten te beschermen tegen elke geweldmaatregel der regering ; de Calvinisten zouden hun geld leveren voor gewapend verzet. Weer werden vele leden aangewezen om de actie verder te voeren en enigen om opnieuw naar de landvoogdes te gaan (de ,,12 Apostelen”). Maar tegelijkertijd vielen velen van het Verbond af: de hagepreken enz. keurden zij af, die toch niet van de Katholieke Kerk wilden of durfden scheiden, en de afvalligheid van Mansfeld sleepte vele Luxemburgers mee.
Margaretha van Parma had de bijeenkomst belangrijk genoeg geoordeeld om Oranje en Egmond naar het naburige Duffel te zenden, om met de edelen te overleggen en hen tot matiging te manen. Hun definitief antwoord brachten de edelen echter zelf naar Brussel, waar 28 Juli de genoemde 12 Apostelen onder leiding van Lodewijk van Nassau het zgn. Tweede Smeekschrift aanboden. Zij handhaafden hun eisen en weten alle wanordelijkheden aan het lang uitblijven der beslissing van Philips omtrent de moderatie. Bovendien vroegen zij nu een verklaring omtrent hun straffeloosheid en veiligheid en wensten, dat de landvoogdes zou goedkeuren, dat Oranje, Egmond en Hoorne zich officieel aan hun hoofd stelden.
In een nadere verklaring op 2 Aug. zeiden zij zeer ontevreden te zijn over de voortzetting der vervolging op vele plaatsen en over de werving van troepen door de Landsregering. Daarop werd geantwoord, dat men alle gevangenen-wegens-de-religie zou vrijlaten en de verdere voorstellen zou overwegen. Toen kwam de Beeldenstorm en daarna beleefde het Compromis zijn laatste triomf: direct na de ergste uitspattingen kwam het Comité van actie bij Margaretha, die nu bereid was zeer veel toe te geven. In het Accord (verdrag) van 23 Aug. (bevestigd 25 Aug.), kwam zij met het Verbond (dus als een officiële instelling erkend) overeen, dat de inquisitie was opgeheven en, in nogal vage termen, beloofde zij hun veiligheid van persoon.
De Bond beloofde daartegenover alles te zullen doen om de rust te doen weerkeren, alle beeldstormerij tegen te gaan (door leden, die naar de gewesten zouden gaan) en geen preken te dulden, waar die niet reeds gehouden werden. Zolang genoemde zekerheid van kracht was, zou het Verbond niet optreden. Daarmee was dus feitelijk geloofsvrijheid verkregen en aan de leden van het Compromis een grote macht gegeven, het Verbond zelf echter ontbonden. In de woelige maanden, die hierop volgden, waarin elk voor de keuze gesteld werd: openlijk meedoen met opstand en Calvinisme óf onderwerping aan landsregering en Katholieke Kerk, kozen verreweg de meeste leden het laatste.
Van herleving van het Compromis was daarna geen sprake meer. Slechts de heftigsten en protestantsgezinden zetten met energie de strijd voort en zeer velen van de leden hebben zich later bij de opstand gevoegd. Vele anderen hebben hun deelneming later met veroordeling moeten bekopen: van de ruim 400 leden zijn er 150 door de Bloedraad gevonnist en 25 op het schavot, één op de brandstapel gestorven.
Het Compromis of Verbond der kooplui is van veel minder betekenis, maar van geheel gelijke strekking als het bovengenoemde. Onder „kooplui” heeft men hier te verstaan de stadsbevolking (kooplieden en handswerklieden), die, evenzeer als de oprichters van het andere verbond, overtuigde voorstanders van het protestantisme waren, wellicht leden der geheime Calvinistische kerkeraden. Zij stelden een stuk op geheel van dezelfde strekking als het Compromis der edelen (afgedrukt bij Van Deventer, Het jaar 1566), maar wie het ondertekenden, is onbekend. Het zijn waarschijnlijk Gilles le Clerq, Martin Lopez en anderen, die in voortdurend contact staan met de edelen, al van Juli 1565 af.
Misschien heeft hun Compromis het nooit verder gebracht dan een ontwerp, in ieder geval is er nooit sprake van enige daadwerkelijke actie van dit verbond.
DR H. A. ENNO VAN GELDER
Lit.: F. Rachfahl, Wilhelm von Oranien und der Niederl. Aufstand II (’s-Gravenhage 1908); W. te Water, Historie van het Verbond en de Smeekschriften der Nederl. Edelen (4 dln, 1776-’96); M.
L. van Deventer, Het jaar 1566 (1856); Ch. Paillard, Huit mois de la vie d’un peuple (1878); Kaufmann, Ueber die Anfänge des Bundes der Adelichen und des Bildersturmes (1889); R. Fruin, Voorspel (Verspreide Geschriften I); voorts Pirenne, Blok enz.; H. A.
Enno van Gelder, De Ned. Adel en de opstand tegen Spanje (Tijdschr. v. Gesch. 1928); A. J.
Andreae, Het verzet der Friezen tegen de Sp. dwingelandij (Vrije Fries XV-XVII); P. J. van Herwerden, Bij de oorsprong van onze onafhankelijkheid (1947).
(2, ethiek) is een term, in de ethiek gebruikt om de voorlopige oplossing aan te duiden van een conflict dat ontstaat tussen norm en situatie. Het vindt zijn oorsprong in de rechtspraak als een overeenkomst, waarbij de partijen zich verbonden haar geschil door scheidsrechters te laten beslissen. Het woord Compromis duidt een der smartelijkste aspecten van het zedelijke leven aan, in zoverre een volmaakte opvolging van zedelijke geboden tot de practische onmogelijkheden behoort en derhalve een Compromis steeds onvermijdelijk moet worden geacht. Zowel de filosofische ethiek (Kant’s beroemde tegenstelling tussen plicht en neiging) als de religieuze (navolging van Christus, Bergrede, tegenstelling tussen recht en liefde) heeft in hoge mate met het Compromis te werken, ook al dateert de bezinning op dit begrip van recente tijd.
Het levendigst met dit probleem hebben wel S. Kierkegaard en F. Naumann geworsteld.
PROF. DR H. VAN OYEN
Lit.: W. Sikken, Het compromis als zedelijk vraagstuk (Assen 1937); K. E. Kirk, Conscience and its Problems (London 1926).