prins van Savoye-Carignan, Oostenrijks veldheer en staatsman (Parijs 18 Oct. 1663 - Wenen 21 Apr. 1736), was de jongste van de 5 zoons van prins Eugenius Maurits van Savoye-Carignan, graaf van Soissons en van Olympia Mancini, een nicht van kardinaal Mazarin. Wrevel over de bejegening van zijn moeder en over het feit, dat Lodewijk XIV hem geen commando wilde opdragen wegens zijn lelijk en onaanzienlijk uiterlijk, bewoog hem Frankrijk te verlaten en naar Oostenrijk te gaan, waarheen zijn oudere broeder Lodewijk Julius reeds vertrokken was;hij onderscheidde zich bij het ontzet van Wenen in 1683 en nam deel aan de verovering van Boedapest.
Zijn optreden bracht de beslissing in de slag bij Mohacz (1687). Inmiddels klom hij spoedig op, werd in 1690 generaal van de Oostenrijkse troepen, die zich naar Piemont begaven, om aldaar met het leger van hertog Victor Amadeus van Savoye tegen Frankrijk te vechten. Voor zijn komst verloor Victor Amadeus de slag bij Staffarda tegen Catinat en alleen door de ijverige pogingen van prins Eugenius was hij in de gelegenheid, in geregelde orde terug te trekken. Gedurende 6 jaar streed nu Eugenius in Italië tegen de Fransen. In 1692 viel hij met het leger van de Bondgenoten het Z. van Frankrijk binnen en vervulde hierdoor de belofte, bij zijn vertrek uit dat land afgelegd, dat hij alleen met de wapens in de hand en als vijand die grond weder betreden zou. In 1693 werd hij veldmaarschalk. Toen de hertog van Savoye in i6g6 openlijk naar de Franse zijde overging, trok Eugenius zich naar Lombardije terug. Sedert 4 jaar was inmiddels de oorlog tegen de Turken zonder veel voorspoed gevoerd, doch toen Eugenius het opperbevel over de keizerlijke troepen kreeg, veranderde dit. 11 Sept. 1697 bracht hij de Turken bij Zenta een beslissende nederlaag toe. Met de vrede van Carlowicz in 1699 eindigde de oorlog tegen de Turken en hierdoor was de keizer in staat gesteld bij het uitbarsten van de Spaanse Successie-Oorlog zijn gehele krijgsmacht tegen Frankrijk te velde te brengen. Eugenius werd als opperbevelhebber naar Italië gezonden en volbracht de beroemde overtocht over de Alpen van Zuid-Tirol. Bij Carpi (9 Juli 1701) en Chiari (1 Sept. 1701) behaalde hij de overwinning op de Fransen en hield zich in 1702 staande tegenover Vendôme. In 1703 werd hij benoemd tot voorzitter van de Hofkrijgsraad en begaf zich naar Pressburg, om maatregelen te nemen tot demping van het oproer van Rakoczy. Vervolgens aanvaardde hij het opperbevel over het keizerlijk leger in Duitsland en bracht met Marlborough 13 Aug. 1704 bij Höchstädt (Blenheim) aan de Fransen in Beieren een volkomen nederlaag toe. Daarop ging hij weder naar Italië, waar hij aanvankelijk in de slag bij Cassano wel geen voordelen behaalde, maar later door zijn zege bij Turijn (7 Sept. 1706) de Fransen voorgoed uit het land verdreef. Eugenius werd tot rijksveldmaarschalk, tot keizerlijk luitenant-generaal en tot stadhouder van Milaan benoemd en trok in 1707 wederom naar het Z. van Frankrijk, waar hij echter Toulon tevergeefs trachtte te veroveren. Des te voorspoediger streed hij in het volgende jaar in de Nederlanden, waar hij met Marlborough de overwinning behaalde bij Oudenaarde (11 Juli 1708) en in 1709 bij Malplaquet (11 Sept.) en zich meester maakte van een reeks belangrijke vestingen. Eerst Engelands afval van het bondgenootschap, die zelfs de reis van Eugenius naar Londen niet verhoeden kon, en de hierdoor veroorzaakte vermindering van zijn strijdmacht, deden de oorlogskansen keren. Hij kon niet verhinderen, dat de Staatsen bij Denain (1712) geslagen werden en dat onderscheiden vestingen weder in de macht van de vijand kwamen. De vrede van Utrecht dwong ook keizer Karel VI vrede te sluiten en deze kwam vooral door de diplomatieke schranderheid van Eugenius in 1714 te Rastadt tot stand. Toen in 1716 de oorlog tegen de Porte uitbarstte, behaalde hij de overwinning bij Peterwardein (5 Aug. 1716) en veroverde Temesvar. In het volgende jaar won hij de slag bij Belgrado (16 Aug. 1717) en maakte zich meester van deze vesting. Deze prestatie leeft voort in het volkslied: „Prinz Eugen der edle Ritter”. Na het sluiten van de vrede van Passarowitz (21 Juli 1718) keerde Eugenius naar Wenen terug en behoorde tot de voornaamste raadgevers van de keizer. Tevens bevorderde hij door het stichten van gebouwen, door zijn voortreffelijke kunstverzamelingen en door zijn omgang met wetenschappelijke mannen (Leibniz) kunsten en wetenschappen. Tot 1724 was hij stadhouder van de Oostenrijkse Nederlanden; hij liet zijn ambt waarnemen door markies de Prié, doch stelde veel belang in het bevorderen van de welvaart van deze nieuwe Oostenrijkse landen; zo genoot o.a. de Oost- en Westindische Compagnie te Oostende zijn bescherming. Nog eenmaal trok hij ten strijde, nl. in 1734, toen er wegens de Poolse troonopvolging opnieuw een oorlog uitbarstte tussen de keizer en Frankrijk. Zijn strijdmacht was echter zo gering, dat men het reeds als een groot voordeel beschouwde, dat de Fransen zich met de verovering van Philipsburg moesten vergenoegen. Na zijn terugkeer in het najaar van 1735 werd op zijn raad vrede gesloten.Heller gaf Militärische Korrespondent des Prinzen Eugen van Savoyen (2 dln, 1848) uit.
DR J. S. BARTSTRA
Lit.: V. Arneth, Prinz E. v. S. (3 dln, 2de dr., 1864); Die Feldzüge des Prinzen E. v. S. (ed. K. K. Kriegsarchiv., 21 dln, 1872-1892); Böhm, Die Sammlung der hinterlassenen politischen Schriften des Prinzen E. (Freiburg 1900); Von Landmann, Prinz E. Die Begründung der Grossmachtstellung Oesterreich-Ungarns (München 1905); W. Schüszler, Prinz E. (Meister der Politik, II, 1922); Von Czibulka, Prinz E. v. S. (1927); B. Böhm, Bibliographie z. Gesch. des Pr. E. v. S. u. seiner Zeit (Wien 1943).