(1) (François du Jon), reformatorisch theoloog (Bourges i Mei 1545 - Leiden 23 Oct. 1602), studeerde te Genève en diende de gemeente onder het Kruis te Antwerpen (1565). Van hem, met Marnix en Gillis Ie Clercq is Brief discours envoyé au Roy Philippe (1566), waarom hij vluchten moest.
In opdracht van de synode te Antwerpen ontwierp hij de geloofsbelijdenis, die te Sint Truyen werd aangeboden om in de geest van de prins van Oranje Gereformeerden en Luthersen te verenigen, hetgeen niet gelukt is. Hij week uit, was predikant te Limburg en te Schönau in de Palts, veldprediker bij de Prins, arbeidde met Tremellius aan diens Latijnse bijbelvertaling (I575_’8O; herzien 1585) als hoogleraar te Neustadt, daarna te Heidelberg. Hij werd in 1592 de eerste niet tijdelijke hoogleraar der godgeleerdheid te Leiden, sedert 1597 ook voor Hebreeuws en heeft veel gepubliceerd; Scaliger critiseerde zijn historisch werk echter scherp. Hoewel orthodox Gereformeerd, werkte hij verzoenend, zo te Utrecht in de strijd tussen overheid en kerk, en in zake de Brownisten (z Browne, Rob.), bovendien schreef hij o.m. Le paisible chrétien (Leyde 1593).Bibl.: Opera theologica, 2 dln (1607, 2de dr. 1608, verm. uitg. 1613); Opuscula theologica selecta, uitg. d. A. Kuyper (Amsterdam 1882, Bibl. reformata, dl 1).
Lit.: J. Reitsma, F. J., een levensbeeld uit den eersten tijd der Kerkhervorming (Groningen 1864); F. W. Cuno, F. J. der Ältere (1891).
(2), de Jongere, Nederlands taalgeleerde en archaeoloog (Heidelberg 1589/’90 Windsor 19 Nov. 1677), zoon van de vorige, werd student te Leiden in 1608, was predikant te Hillegersberg 1617-’19, ging in 1620 naar Frankrijk en werd in 1621 custos bij Thomas Howard, graaf van Arundel en Surrey, die een grote collectie kunstvoorwerpen en handschriften bezat. Hier verzamelde hij het materiaal voor zijn beroemd geworden werk over antieke kunst, waarin hij poogde de theoretische achtergrond van de historische, mythologische en allegorische schilderkunst van zijn tijd (Rubens) aan te geven; het typeert het intellectualisme van de Renaissancist en verraadt grote kennis van de techniek. Na het vertrek van Arundel naar Italië (1640) werd Junius mentor van de jonge Albericus de Vere, graaf van Oxford, met wie hij tussen 1642 en 1646 in Nederland vertoefde. Na 1650 woonde hij o.a. te Amsterdam en ’s-Gravenhage, bezocht ca 1653 Gijsbert Japicx in Friesland, vertrok in Oct. 1674 naar Oxford en overleed ten huize van zijn neef Isaac Vossius. Hij was een van de belangrijkste geleerden van zijn tijd en geldt als de grondlegger van de (vergelijkende) studie der Oudgermaanse talen (Angelsaksisch, Gotisch, Oudhoogduits en Oudfries). Na o.a. een Angelsaksische tekst te hebben uitgegeven, die hij toeschreef aan Caedmon (thans nog als Junius-ms. bekend), publiceerde hij als eerste de tekst van de Gotische Bijbelvertaling van Wulfila, waarvan het hs., de beroemde Codex argenteus, toenmaals in het bezit was van Isaac Vossius (z Gotische taal en letterkunde).
Zijn hss., w.o. vele Oudfriese, en zijn collectie Angelsaksische en Gotische lettertypen vermaakte hij aan de Bibliotheca Bodleiana te Oxford. MR H. F. WIJNMAN
Bibl.: Depictura veterum libri III (Amstelaedami 1637), herdr. 1694 met een biografie v. J. door J. G. Graevius; Eng. vert.: The Painting of the Ancients, 1638; Ned. vert.: De schilder-konst der Ouden, 1641, herdr. 1675; Caedmonis monachi Paraphrasis poëtica Geneseos de praecipuarum sacrae paginae historiarum (Amstelodami 1655, als The Junius ms. herdr. d. G. Ph.
Krapp, I93i); Quator D. N. Jesu Christi Evangeliorum versiones perantiquae duae, Gothica scilicet et Anglosaxonica (2 dln, Dordrechti 1665, d.i. de Got. bijbelvert. v. Ulfilas, met een Gothicum Glossarium, afz. herdr. 1684, en een Angels, vert. van de Evangeliën, herz. d. Th. Marshall); Etymologicum anglicanum (Oxonii 1773)-
Lit.: W. S. Logeman, J.’s transcripts of the Old Engl. Texts,in: The Academy, 27 Sept. 1890; W. de Hoog Az., F. J. als grondlegger der studie v. h. Gotisch en Angelsaksisch, 2de dr. (Dordrecht 1908).