is een in beginsel onverplichte, doch door het gebruik geijkte, vergoeding voor individuele diensten, door sommige categorieën van arbeiders (chauffeurs, bestellers, kellners, gidsen, hotelpersoneel) bewezen. In de laatste tijd is ten aanzien van kellners en hotelpersoneel meer en meer een regeling in zwang gekomen, volgens welke in de plaats van de aan de beleefdheid van het publiek overgelaten vergoeding een vast percentage, bijv. 10 pet over het bedrag van het verbruik of van de hotelrekening, aan de gast in rekening wordt gebracht.
Wordt dit bedrag op de rekening geschreven, dan komt het ten goede aan de exploitant van de zaak, die volgens vastgestelde regels het personeel hierin doet delen. In dat geval maakt het bedrag, dat de werkgever hiervan aan het personeel uitbetaalt, deel uit van het loon in de zin der wet op de arbeidsovereenkomst. De eigenlijke fooien echter worden volgens het Nederlandse burgerlijk recht niet als loon beschouwd, omdat het loon een praestatie van de werkgever is en fooien, die de arbeider van een derde ontvangt, dus niet als loon zijn aan te merken. Na de inwerkingtreding van de wet op de arbeidsovereenkomst (wet van 13 Juli 1907, Stbl. no 193), is wel eens in andere zin beslist, doch de jurisprudentie is thans in de bedoelde zin gevestigd (zie bijv. een vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 21 Apr. 1943 opgenomen in Ned. Jurispr. 1943. 836). Mitsdien wordt de loonbelasting ook niet over het door het personeel aan fooien ontvangen bedrag berekend. Voor het hotel, café- en restaurantbedrijf bepaalde een resolutie van 27 Jan. 1941 no 86, dat alleen inhouding van loonbelasting over fooien dient plaats te vinden, indien de patroon enige bemoeienis met de uitbetaling van deze fooien heeft (bijv. indien hij de pot beheert). Daarentegen wordt de fooi wèl als loon beschouwd in de zin van de Invaliditeitswet (art. 6), de Ongevallenwet (art. 5, lid 1), de Ziektewet (art. 6) en de Kinderbijslagwet (art. II lid 1) (z sociale verzekering, arbeid, arbeidsloon en arbeid, arbeidscontract).Lit.: W. C. L. van der Grinten, Arbeidsovereenkomstenrecht (3de dr. Alphen a. d. Rijn 1948), p. 2, alwaar ook meer jurisprudentie.