Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Foeke BUITENRUST HETTEMA

betekenis & definitie

Fries taalgeleerde (Harlingen 6 Juni 1862-Zwolle 5 Oct. 1922), studeerde Ned. letteren, was 18851917 leraar aan het gymnasium te Zwolle, sedert 1896 privaat-docent in het Fries aan de universiteit te Utrecht, 1917-1918 hoogleraar in de Ned. taal en letterkunde aan de tijdens de bezetting van België door de Duitsers ingerichte Vlaamse Universiteit te Gent. Hij werkte voor vernieuwing van het onderwijs in de moedertaal, nam een krachtig aandeel aan de beweging voor vereenvoudiging van de spelling en was van de oprichting in 1891 tot het einde in 1907 redacteur van het tijdschrift Taal en Letteren, dat streefde naar contact tussen taalwetenschap en onderwijspractijk.

Bibl.: Bloemlezing uit Oud-, Middel- en Nieuwfriesche geschriften (1887-1890); Bijdragen tot het Oudfriesch Woordenboek, diss. (1888); Het Nederduitsch Glossarium van Bern (1889); Friese Plaatsnamen (in Nomina Geographica Neerlandica 18961899); verschillende tekstuitgaven in de reeks Zwolsche Herdrukken, o.a. Van den Vos Reynaerde, dl I, Tekst (met J. W. Muller, 1903; 2de dr. 1921 alleen van B.

H.), dl II, Inl. Aantt. Glossarium (1909); Oude glossen en hun beteekenis (1914); talrijke artikelen over Nederlandse en Friese taal- en letterkunde in Taal en Letteren en andere periodieken. Voor schoolgebruik bestemd was de reeks bloemlezingen Analecta, uitgegeven onder de schuilnaam Dr B. (sedert 1892).

Lit.: J. B. Schepers, Levensbericht (Hand. Mij Ned.

Lett. 1923).

< >