(filosofie) is de leer, dat de wetenschap voortdurend van ficties gebruik maakt, ja, dat de wijsgerige grondbegrippen of categorieën blote, maar overigens nuttige ficties zijn. Van ficties (verzinsels, van Lat.: fingo, zich verbeelden, zich voorstellen) wordt in verschillende wetenschappen gebruik gemaakt ten einde een stand van zaken gemakkelijk te kunnen overzien of berekenen, ofschoon men hetzij aan de juistheid van de betreffende wijze van voorstellen twijfelt of zelfs van haar onhoudbaarheid bij voorbaat overtuigd is.
Dergelijke hulpbegrippen zijn bijv. de ledige ruimte of het atoom (als strikt ondeelbare grootheid). De hypothese is in tegenstelling tot de fictie wel op waarheid gericht. Wat Kant* nu „blote ideeën” (blosze Ideen) noemt: die over God, de vrijheid van de menselijke wil en de onsterfelijkheid zijn streng genomen in zijn leer ficties: wij kunnen niet buiten hen, maar theoretisch bewijsbaar zijn zij volgens hem niet.Latere denkers, in het bijzonder H. Vaihinger*, kennen een dergelijk fictief karakter aan veel meer grondbegrippen toe. Hun „fictionalisme” legt de nadruk op de onontbeerlijkheid van allerlei begrippen, ten opzichte waarvan wij doen alsof zij waar waren. In zover zij daarbij meer waarde hechten aan de nuttigheid van deze voorstellingen dan aan haar waarheidsgehalte in strenge en traditionele zin, is hun standpunt pragmatistisch.
J.J. POORTMAN