Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

FICTIE

betekenis & definitie

(verdichting, verzinsel) (rechtswetenschap). Van een fictie spreekt men in het recht als iets als waar gesteld, althans geformuleerd wordt, dat niet waar is.

Van ficties wordt zowel in de wetgeving als in rechtspraak en rechtswetenschap vanouds veelvuldig gebruik gemaakt. Geen enkel rechtsstelsel heeft het ooit buiten ficties kunnen stellen. Zij dienen meestal ten einde het opstellen van omslachtige regels of van nieuwe begrippen te vermijden, een streven dus naar korte formuleringen. Een voorbeeld van zodanige fictie van de wetgever is art. 3 van het Nederlandse B.W.: „Het kind, van hetwelk eene vrouw zwanger is, wordt als reeds geboren aangemerkt, zo dikwijls deszelfs belang zulks vordert.” Ficties als deze zijn eigenlijk alleen ficties naar de vorm, naar de formulering, die slechts ten doel heeft op eenvoudige wijze een gehele reeks bepalingen toepasselijk te maken. Zij kunnen vervangen worden door bepalingen, die uitdrukkelijk geformuleerd zijn als uitzonderingen op of verwijzingen naar andere bepalingen, maar door de fictie wordt ditzelfde resultaat met spaarzamer middelen en op eenvoudiger wijze bereikt. Om dezelfde redenen van gemakkelijke hanteerbaarheid en systematische overzichtelijkheid gebruikt ook de rechtswetenschap de fictie. Zonder vereenvoudiging van de stof zijn rechtstoepassing en rechtskennis niet mogelijk. De fictie is steeds een belangrijk middel geweest met behulp waarvan nieuwe rechtsfiguren en nieuwe rechtsopvattingen ingang wisten te vinden. Is dit eenmaal geschied, dan ziet men in, dat het resultaat, met de fictie bereikt, ook wel en meestal beter zonder de fictie, dus langs andere rechtstreekse weg, bereikt kan worden en men veroordeelt dan de fictie, omdat zij zich al te ver van de werkelijkheid zou verwijderen.Lit.: E. M. Meyers, De Algemene Begrippen van het burgerl. recht (1948); Paul Scholten, Algemeen Deel, 2de dr. (1934), blz. 65-71; F. Gény, Science et Technique en droit privé, dl III (1921), Ch. VII; René Dekkers, La Fiction juridique (1935); J. Esser, Wert und Bedeutung der Rechtsfiktionen (1940).

< >