Frans schrijver (Parijs 2 Apr. 1840 - 28 of 29 Sept. 1902), was de zoon van een ingenieur van Italiaanse origine, die zich had geruïneerd met plannen voor de watervoorziening van Aix, de stad waar Emile zijn jeugd en schooljaren doorbracht. Na enkele jaren van armoede wist hij zich een bestaan te verwerven bij de uitgeverij Hachette.
Hij debuteerde als lyrisch dichter met meer dan 10 000 literair waardeloze verzen en als schrijver van feuilletonromans als La Confession de Claude, maar gaf reeds in 1867 de deterministische roman Thérèse Raquin, waarin hij onder invloed van Claude Bernard , Taine e.a. op quasi-wetenschappelijke wijze de wetten van erfelijkheid en milieu meende te kunnen toepassen op de literatuur.
Aangelokt door het voorbeeld van Balzac’s „Comédie humaine” zette hij zich nu met het koppige doorzettingsvermogen van zijn robuust talent aan de uitvoering van zijn grote romancyclus Les Rougon-Macquart, histoire naturelle et sociale d’une familie sous le second Empire (1871-’93, vol.). Zijn theorie dat de romanschrijver eenzelfde wetenschappelijke methode moet toepassen als de laboratoriumonderzoeker was een vergissing, die niet al te ernstig was in de gevolgen omdat de theorie voor Zola meer een werkschema betekende, waarvan hij zich trouwen in zijn latere romans hoe langer hoe meer vrijmaakte. Het blijvende deel van zijn oeuvre is niet geleverd door de nauwgezette vakman, die zich zorgvuldig voor elk nieuw deel documenteerde, maar door de dichterlijke, visionnaire kunstenaar, die Zola ook was, in staat vooral om aan een massabeweging bezieling te geven. Terecht beroemd zijn geworden de optocht der stakende mijnwerkers uit Germinal, de ruitercharge uit La Débâcle of de „train blanc” uit Lourdes. Zola’s kracht lag niet in de psychologische analyse van de enkeling, maar in de schildering van universeel werkende natuurkrachten. Geslaagde specimina van zijn boeken als zodanig zijn L’Assommoir, waarin hij als een der eersten de werkman in zijn eigen milieu schildert, La Bête humaine, La Faute de l’Abbé Mornet enz. In zijn later werk verdrong de lyricus nog meer de psycholoog en de verheerlijking van mythische krachten als de arbeid in Travail (1901) of de vruchtbaarheid in Fécondité (1899) en de schildering van een messiaans, anarchistisch toekomstbeeld in Paris (1897) verlenen zijn romans uit de latere periode een optimistische trek, welke ontbrak aan de meeste delen uit de Rougon-Macquart-serie, al moeten we anderzijds bij de latere romans ook een verzwakking van de aesthetische waarden constateren.
De contemporaine critiek stond sterk afwijzend tegenover Zola’s oeuvre, met hoeveel talent en doorzettingsvermogen hij ook zijn kunstopvattingen verdedigde, zoals bijv. in Le Roman expérimental ( 1880). Een loffelijke uitzondering vormde de waardering door de dichter Mallarmé. Vermeldenswaard is Zola’s campagne voor de impressionnistische schilderkunst van Manet en zijn bondgenoten, waarvan hij met meer begrip dan zijn tijdgenoten de toekomstige waarde verkondigde: Mon Salon (1866), Ed. Manet (1867).
Grote bekendheid verkreeg Zola door zijn optreden in de Dreyfus -affaire, in het bijzonder door de publicatie in Clemenceau’s Aurore (13 Jan. 1898) van de Lettre à M. Félix Faure, Président de la République, wereldberoemd geworden onder de titel J'Accuse, en die leidde tot zijn veroordeling en vrijwillige ballingschap.
Hij stierf ten gevolge van een ongeluk (gasverstikking) voor hij zijn vierde „evangelie” Justice had kunnen beëindigen. Met enkele discipelen had hij een geruchtmakende verzamelbundel novellen gepubliceerd, alle geïnspireerd door de Frans-Duitse oorlog, Les Soirées de Médan (1880), waarin zijn eigen L’Attaque du Moulin en het onvolprezen Boule-de-Suif van Maupassant.
DR R. WIARDA
Bibl. : Contes à Ninon (1864) ; Nouveaux Contes à Ninon ( 1874) ; Les Mystères de Marseille (1867); Madeleine Férat (1868); La Fortune des Rougon (1871) ; La Curée (1871) ; Le Ventre de Paris (1873); La Conquête de Plassans (1874); La Faute de l’Abbé Mouret (1875); Son Excellence Eugène Rougon (1876); L’Assommoir (1877) î Une Page d’Amour (1878) ; Nana (1880) ; Pot-Bouille (1882); Au Bonheur des Dames (1883); La Joie de Vivre (1884); Germinal (1885); L’Œuvre (1886); La Terre (1887); Le Rêve (1888); La Bête humaine (1890); L’Argent (1891); La Débâcle (1882) ; Le Docteur Pascal (1893) ; Les Trois Villes: Lourdes (1894) ; Rome (1896); Paris (1897); Les Quatre Evangiles: Fécondité (1899) ; Travail (1901) ; Vérité (1903). Critieken: La République et la littérature (1879); Le Naturalisme au Théâtre (1881); Nos auteurs dramatiques (1881); Les romanciers naturalistes (1881); Documents littéraires (1881); Une Campagne (1882). Brieven: Lettres de jeunesse (1907); Les lettres et les arts (1908). Œuvres complètes p.p. M. Leblond (Bemouard, 1925-’28, 50 vol.).
Lit.: E. Hennequin, La critique scientifique (1888); F. Doucet, L’Esthétique d’E. Z. et son application à la critique, diss. Groningen (1913); P. Martino, Le Naturalisme français (1923, uitstekend); L.
Deffoux & E. Zavie, Le Groupe de Médan (925) ; M. Batilliat, E. Z. (1930, waarin verdere lit.); H. Mann, Z. (1939); A. Zévaès, Z. (1945); Le Cinquantenaire de J’accuse (1948); A.
Wilson, E. Z. An Introductory Study of his Novels (New York 1952) ; G. Robert, E. Z. Principes et caractères généraux de son Œuvre (1952) (hier bibliogr.) ; La Terre d’E.
Z., Etude historique et critique (1952); Lettres inédites de Louis Desprez à E. Z. (diss., 3 dln, Paris 1952); Mallarmé, Dix-neuf lettres à E. Z. (1933) ; F. W. J. Hemmings, E.
Z. (Oxf. Univ. Press 1953). Er bestaan een Bulletin de l’Association E. Z. (i909-’i3) en een Bull, de la Soc. litt. des amis d’E. Z. (sinds 1922).