behorende tot het geslacht Alnus van de familie der Betulaceeën, dat omstreeks 30 soorten omvat, die op het noordelijke halfrond voorkomen, maar in Amerika tot Peru. Voor Nederland zijn de belangrijkste soorten de zwarte of gewone els (Alnus glutinosa Gaertn.) en de grijze, of ook wel witte els genaamd (A. incana Moench.).
De eerste is van nature in W.-Europa en in Nederland inheems en komt verder in Siberië en N.-Afrika voor. De grijze els ontbreekt van nature in W.-Europa, maar komt overigens in Europa en Siberië veel noordelijker voor en wordt ook in het oostelijke gedeelte van N.-Amerika gevonden. De zwarte els heeft donkergroene, glanzende, onbehaarde bladeren met een stompe top en heeft kale knoppen, die in het voorjaar kleverig zijn. De grijze els daarentegen heeft bladeren met een spitse top, die vooral in de jeugd dicht behaard en aan de onderzijde blauwgroen zijn, en fjin behaarde, korter gesteelde knoppen. Speciaal de zwarte els wordt in Nederland meestal als hakhout gebruikt, vooral aan slootkanten langs bouw- en weiland of als heg ter windbreking rond tuinbouwpercelen, vooral bloembollenvelden. Beide soorten kunnen als boom een hoogte van 20-25 m bereiken en vormen dan een opvallend rechte stam met een tot in de top doorgaand spil. De zwarte els is een boom van de lagere gronden; hij groeit bij voorkeur op humusrijke, vochtige grond, die echter niet verzuurd mag zijn. De grijze els is thuis op drogere gronden. Het blad van beide soorten verteert snel en vormt uitstekende humus die rijk is aan stikstof, doordat de wortels in symbiose leven met organismen, die vrije stikstof uit de lucht binden. Wegens haar grondverbeterende eigenschappen worden beide soorten, maar vooral de grijze els, in de bosbouw veel gebruikt als tussenplanting bij andere houtsoorten. Hiertoe is, speciaal op de lichtere gronden, de grijze els die, in tegenstelling met de zwarte, worteluitlopers vormt, zeer geschikt. Na een aantal jaren worden zij dan door de hoofdhoutsoorten verdrongen, maar intussen hebben ze deze door hun snellere groei gedurende de jeugd beschutting gegeven en de grond vruchtbaarder gemaakt.In Nederland treft men soms aan Alnus cordata Desf., inheems in Italië en op Corsica, een sierlijke boom met kleverige, kale twijgen, spitse knoppen en grote, glimmende bladeren, die aan populierenbladeren doen denken. Hij bloeit zeer vroeg in het voorjaar met grote katjes. Als sierboom verdient hij meer te worden aangeplant, ook langs wegen. In de alpine zone van het hooggebergte van Europa komt A. viridis DC. voor.
PROF. IR J. H. JAGER GERLINGS
Lit.: A. Rehder, Manual of cultivated trees and shrubs (New York 1940); G. Houtzagers en De Koning, De boomsoorten (Arnhem 1943).