gewoonlijk Bettina genoemd (Frankfort a.d. Main 4 Apr. 1785 - Berlijn 20 Jan. 1859), echtgenote van Ludwig Joachim von Arnim, was de zuster van Clemens Brentano en de kleindochter van Sophie de la Roche.
Zij bracht een gedeelte van haar jeugd in een klooster door en vertoefde voor het overige bij haar bloedverwanten te Offenbach, Marburg en Frankfort. Reeds in haar kinderjaren openbaarde zich bij haar een ver gaande neiging tot dweperij en deze nam toe na haar kennismaking met de stiftsfreule von Günderode. Nadat deze laatste de hand aan zichzelf had geslagen, vatte Bettina voor Goethe een hartstochtelijke toegenegenheid op. De grote dichter liet zich deze welgevallen, zonder haar te beantwoorden, hoewel hij wel met Bettina in briefwisseling trad. In 1811 (toen Bettina huwde) werd deze betrekking geheel afgebroken, zonder dat evenwel haar verering voor Goethe een einde nam. Uit later tijd dagtekent haar, door haar zelf uitgegeven, geschrift: Goethes Briefwechsel mit einem Kinde (3 dln, 1835), dat echter grotendeels een product is van haar fantasie.
Nog later heeft zij Die Günderode (2 dln, 1840) en andere werken uitgegeven; ook: Dies Buch gehört dem Könige (2 dln, 1843), waarin zij de sociale kwestie tracht op te lossen; Gespräche mit Dämonen (1850), een boek vol mystische duisterheid, die trouwens in al haar geschriften heerst, zodat zij dan ook de „Sibylle van de romantische literatuurperiode” genoemd wordt. Met Schleiermacher, Humboldt en Grimm was zij nauw bevriend. Haar Sämtliche Werke zijn uitgegeven door W. Oehlke (1920).Lit.: W. Oehlke, B. v. Arnims Briefromane (Berlin 1905); W. Frels, B. v. Arnims Königsbuch (Leipzig 1912); K. Escher, B.’s Weg zu Goethe (Berlin 1922); B. Allason, Bettina Brentano (Bari 1927).