(Lat.: dĭēs, dag) komt in verschillende verbindingen voor; aan de Romeinse kalender (Fasti) zijn ontleend: dies ater, een zwarte dag, bijv. 18 Juli, de dag waarop de Romeinen in 390(?) v. Chr. verslagen werden bij de Allia door de invallende Galliërs onder Brennus, of 2 Aug., de dag van de nederlaag bij Cannae tegen Hannibal (216 v.
Chr.); dies fasti, dagen waarop het geoorloofd (fas) was, recht te spreken; dies nefasti, dagen waarop dit niet mocht; dies feriae, feestdagen. Onder invloed van de astrologie werden reeds in de Oudheid de 7 dagen van de week genoemd naar de zeven planeten: dies Solis (Zondag); dies Lunae (Maandag); dies Martis (Dinsdag, Fr. mardi); dies Mercurii (Woensdag, Fr. mercredi); dies Iovis (Donderdag, de dag van Jupiter, genaamd Iovis, Fr. jeudi); dies Veneris (Vrijdag, Fr. vendredi); dies Saturni (Zaterdag, Fr. samedi). Tot het Oudchristelijk taaleigen behoren: dies dominica (de dag des Heren, dag der opstanding van Christus en anticipatie van de eschatologische dies illa), dies irae (dag des toorns), titel van een beroemd middeleeuws gedicht, dat het Laatste Oordeel schildert en in laatste instantie teruggaat op Zephanja I, dies sancti, heilige dagen, in het bijzonder de week voor Pasen, dies Egyptiaci, ongeluksdagen, waarop in middeleeuwse kloosters de aderlating niet mocht worden toegepast. Ten slotte heeft in universitaire kringen het woord dies (natalis), (viering van de) geboortedag van de Academie of van een academisch genootschap, ingang gevonden.In de rechtstaal betekent dies termijn: dies a quo, de aanvangstermijn; dies ad quem, de eindtermijn.