Duits romanschrijver en dichter der romantische school (Ehrenbreitstein 8 Sept. 1778 Aschaffenburg 28 Juli 1842), studeerde te Halle en Jena, was als privaatdocent werkzaam te Göttingen, Marburg, Heidelberg, Wenen en Berlijn, en huwde in 1803 met de dichteres Sophie Mereau, geboren Schubart, die echter in 1806 reeds overleed. Na een onstuimige jeugd van echt romantisch dichterschap vindt zijn rusteloosheid eindelijk in 1818 haar besluit in zijn overgang tot het R.
Katholicisme en zijn intrede in het klooster Dülmen in Munsterland, waar hij zich tot 1824 bezighield met het optekenen van de visioenen der zieneres Katharina Emmerich. Van daar vertrok hij naar Rome en werd er secretaris der Propaganda. Na zijn terugkeer in Duitsland huwde hij een Protestantse vrouw en vestigde zich daarna weder achtereenvolgens te Dülmen, te Regensburg, te München en te Frankfort a.d.M. Hij had een bloeiende fantasie, die zich het best uit in zijn sprookjes (o.a. het bekoorlijke sprookje van Gockel, Hinkel und Gackeleia), in zijn lyriek (Lore Lay) en in zijn romances (Romanzen vom Rosenkranz 18031812; verschenen 1852).
Zijn roman Godwi oder das steinerne Bild der Mutter (2 dln, 1802) vertoont romantische ironie en vormeloosheid (nieuwe uitg. d. Ruest igoö). Tot zijn toneelstukken behoren: Poncede Leon (1804) en Die Gründung Prags (1815). Zeer gelukkig is hij geslaagd in zijn kleine novellen, bijv. in zijn Geschichte vom braven Kasperl und dem schönen Annerl (Berlin 1817; Reclam nr 411).
Met Achim von Arnim heeft hij zich zeer verdienstelijk gemaakt door de uitgave van een groot aantal Oudduitse volksliederen onder de titel Des Knaben Wunderhorn (3 dln, 1806-1808). De gezamenlijke werken van Brentano zijn in 1855 in g dln te Frankfort verschenen.Bibl.: Sämtliche Werke hrsg. von K. Schüddekopf (München 1909 w.).
Lit.: W. Schellberg, K. B. (3. Aufl. 1922); O.
Mallon, Bibl. der Schriften K. B.’s (192b); J. B. Diehl u.
W. Kreiten, K. B. (1877-1878, 2 Bde); H. Cardanus, Die Märchen B.’s (1895); W.
Hümpfner, B.’s Glaubwürdigkeit in seinen Emmerich-Aufzeichnungen (1923).
