koningin van ENGELAND (Greenwich 7 Sept. 1533 - Richmond 24 Mrt 1603), was de dochter van Hendrik VIII en Anna Boleyn.
a. HAAR PERSOON
Bijna 3 jaar na haar geboorte werd haar moeder onthoofd en huwde de koning met Jane Seymour, die bij de geboorte van Edward (VI) stierf. Toen was het huwelijk van Hendrik met Anna Boleyn reeds ongeldig verklaard, maar nu besliste het Parlement, dat Elizabeth het recht op de troon zou hebben na Edward en Maria. Haar opvoeding werd echter zeer verwaarloosd, waardoor haar gezondheid ernstig geschaad werd en nimmer is zij daarvan geheel hersteld. Gedurende de regering van Maria, de Bloedige (1553-1558), werd zij als „onwettige” prinses en als protestantse veracht en gehaat en alleen door veel huichelarij (in het openbaar leefde zij volgens katholieke gebruiken) en door zich aan het hofleven te onttrekken, wist zij aan de dood te ontkomen. Zij had een scherp verstand en verwierf zich een goede kennis van Latijn, Grieks, Frans en Italiaans; verder had zij belangstelling voor dichtwerken, muziek, geschiedenis en plantkunde. Godsdienstig was zij wel ontwikkeld, maar had niet veel religieus gevoel; wel had zij behoefte aan ceremoniën, overigens was zij tamelijk onverschillig en in het geheel niet dogmatisch. Leerling van Acontius en Ochino hoopte zij op het herstel der kerkelijke eenheid. Het was echter voor haar een politieke kwestie: gesteld op macht, zag zij in de verdeeldheid een verzwakking van het regeringsgezag en in de Calvinisten gevaarlijke democratisch-revolutionnaire drijvers. Eerder had zij sympathie voor de Lutheranen. Dicht stond zij bij het Katholicisme, maar zij verwierp absoluut het pauselijk gezag. Ook staatkundig was zij op haar gezag gesteld en evenals haar vader en grootvader gaf zij aan het Parlement weinig macht en handhaafde krampachtig de koninklijke prerogatieven.
Haar verschijning was knap, maar niet buitengewoon; zij was echter zeer ijdel en ook dat heeft bijgedragen tot haar strijd met de zeer gevierde Maria Stuart. Een man heeft zij waarschijnlijk nooit geheel geboeid, al hebben velen, ook om haar positie, een aanzoek naar haar hand gedaan. Zij was flink, vaak is haar een al te mannelijk karakter verweten; hard kon zij zijn, tot op het wrede, en ruw in haar manieren en vooral in haar taal. Veel heeft zij gedaan ter bescherming van kunst en wetenschappen (het toneel!), als een renaissancevorstin, waardige dochter van haar vader, van wie zij echter zeer verschilde door haar zuinigheid: elke verkwisting zou haar van het Parlement afhankelijk maken! Toch was haar hof een der schitterendste van Europa.
b. BINNENLANDS BESTUUR
Door haar geboorte reeds was zij aangewezen op het Protestantisme en bestrijding van het door Maria herstelde Katholicisme : alleen dan was zij wettig koningin. Zij begon dan ook haar regering (1558) met het herstel van de „suprematie” van de kroon over de kerk, en het Parlement verplichtte alle staatsdienaren tot een eed daarop; daartoe werden ook gerekend de geestelijken. Wie weigerde, werd afgezet. Vervolgens werd een Act of Uniformity door Parker (benoemd tot aartsbisschop van Canterbury) opgesteld, waarbij de 42 artikelen van Edward VI, vereenvoudigd tot 39, werden hersteld als geloofsbelijdenis van de Anglicaanse kerk. Kloosters enz. werden weer opgeheven. Vele ballingen keerden nu terug en dezen waren meer Protestants geworden gedurende hun verblijf in Genève of Duitsland, maar Elizabeth hield vast aan vele Katholieke gebruiken en aan het bisschoppelijk kerkbestuur. Al spoedig uitte zich de ontevredenheid dezer „Puriteinen” in de kerk en nam de koningin daartegen strenge maatregelen, die steeds meer verscherpt werden: in 1565 werd de Uniformiteitswet streng doorgevoerd tegen hen, die de priesterkleding veroordeelden, en velen werden afgezet; in 1573 werden geestelijke commissies ingesteld tot toezicht op de priesters, met in 1583 de „High Commission”, een hoge geestelijke rechtbank voor heel het land, die alle processen over kerkelijke kwesties en afwijkingen berechtte. Telkens weer werden predikanten afgezet, opgesloten en verbannen. Maar het Calvinisme groeide (z Puriteinen en Presbyterianen), beschermd door sommige hoge edelen als Robert Dudley, graaf van Leicester. Toen paus Pius V in 1570 de ban over Elizabeth had uitgesproken en een opstand in het N. was uitgebroken (1569), werden de Katholieke priesters met de doodstraf bedreigd. Maar deze wet werd pas uitgevoerd, toen het Spaanse gevaar (ten behoeve van Maria Stuart) ernstig werd: na 1581 zijn 130 priesters en 60 leken op het schavot gestorven, honderden zijn beboet, gevangen gezet of verbannen.
Elizabeth kon dit alles doorvoeren, dank zij haar populariteit en de krachtige steun, die haar gegeven werd door haar bekwame en toegewijde ministers, vooral William Cecil*, later lord Burghley, en Walsingham; haar ijverige grootzegelbewaarder was Nic. Bacon, diens zoon Francis haar raadsman. Met het Parlement stond zij vaak op tamelijk gespannen voet, doordat zij niet van zins was het veel invloed te gunnen; een conflict werd echter vermeden, èn doordat de koningin op de steun van velen, die van haar afhankelijk waren, kon rekenen èn doordat haar regering een tijd van snel toenemende welvaart was.
Spanje werd van de heerschappij op zee beroofd, de grondslag gelegd van het koloniale rijk en een deel van de industrie uit de Nederlanden overgenomen. Beschermd door de koningin (hoewel soms tegengewerkt om diplomatieke redenen) ondernamen velen grote tochten op zee. De bekendste van deze kaperkapiteins, die zich ontwikkelden tot grote vlootvoogden, zijn Raleigh*, die Virginië stichtte als eerste Engelse kolonie in Amerika, Hawkins*, die in West-Indië veroveringen maakte, en Drake*, die de wereld omzeilde. Tegelijkertijd werd door Gresham* de eerste Londense beurs gesticht (1567) en Engeland onafhankelijk gemaakt van de Antwerpse kapitaalmarkt, die zich, ten gevolge van de Nederlandse opstand tegen Spanje, tegelijk met de wereldhandel, deels naar Londen verplaatste. Een munthervorming (1560) had reeds gezorgd voor een goede basis.
De oprichting van compagnieën (regulated en jointstock companies), o.a. de Eastland Company, de Levant-compagnie, en die der Merchant-Adventurers, op de wijze der gilden georganiseerd om de onderlinge concurrentie der leden uit te schakelen, werd van regeringswege bevorderd, koningin en hof hadden er aandelen in. Voortaan legden Engelsen zelf zich op de scheepvaart en handel op het buitenland toe. Hetzelfde geldt voor de industrie: onafhankelijkheid van het buitenland, eenheid in het land, maar reglementering en monopolisering. Buitenlandse mijnwerkers (Duitsland), wevers (Vlamingen) enz. moesten nieuwe industrieën naar Brittannië overbrengen; landelijke reglementen vervingen de stedelijke gildebepalingen en regelden de industrie overal gelijk. Het resultaat was bloei van handel en industrie, maar ontevredenheid van knechts en buiten het monopolie gesloten kooplui.
Bloei was er ook op ander gebied: vele prachtige landhuizen en burgerwoningen in Elizabeth-stijl verrezen, veel dichters en schrijvers (Spenser, Shakespeare, Bacon) werden wereldberoemd. Zo wordt deze tijd als een gouden eeuw voor Engeland beschouwd. „Queen Bess” was en is dan ook buitengewoon populair, ondanks haar ernstige gebreken en lang niet onberispelijk leven.
c. DE BUITENLANDSE POLITIEK
wordt beheerst door de verhouding tot Spanje en tot Schotland.
Met de Nederlanden begonnen de verwikkelingen bijna dadelijk na haar troonsbestijging: in de jaren 1564-1566 werden eindeloze onderhandelingen gevoerd over handelsvoorrechten over en weer en verlenging van het Groot-Intercours van 1494. Zij liepen op niets uit, want Engeland wilde de Nederlandse lakennijverheid tegenwerken en zijn eigen handel onafhankelijk maken van Antwerpen. Tegelijk vonden honderden Nederlanders in Engeland een asyl. Toen brak de opstand uit en de Watergeuzen vonden in Engelse havens een verkoopplaats voor hun buit, wat Elizabeth verbood telkens als zij Philips wilde ontzien, zoals in 1572 (wat aanleiding werd tot de inneming van Den Briel). Nu werd de verhouding steeds ingewikkelder: jarenlang leende zij het oor aan de verzoeken van Oranje om geldelijke en militaire steun, maar gaf altijd minder dan gevraagd werd om de opstand niet te veel te steunen en Spanje te zeer tot vijand te maken; ondertussen gaf de handelsnaijver steeds verwikkelingen tussen beide landen. 7 Jan. 1578 sloot Elizabeth eindelijk een verdrag met de Staten-Generaal: zij zou troepen en geld geven, onder leiding van Johan Casimir van de Palts. Dit gaf niet veel baat, de prins voelde meer voor Franse hulp en Elizabeth was daarover weer verstoord. Daarop volgde in Dec. 1585 het tractaat met de Staten-Generaal, volgens welk Leicester met troepen zou komen (z Dudley, graaf van Leicester). De mislukking van zijn zending vervreemdde beide landen, totdat het gemeenschappelijk gevaar der Armada* hen weer tot elkaar bracht. De verhouding werd gaandeweg beter en in 1596 sloot Oldenbarnevelt* het Drievoudig Verbond, gevolgd door een Engels-Nederlandse expeditie naar Cadiz, geleid door de graaf van Essex, toentertijd Elizabeths bijzondere gunsteling, doch in 1601 als leider van een oproerige beweging onthoofd.
Met Frankrijk werd in het eerste jaar van haar regering de vrede van Cateau-Cambrésis gesloten, waarbij Engeland Calais verloor. Deze was het einde van de anti-Franse alliantie met Spanje en het begin van Elizabeths onderhandelingen met de Hugenoten, die in 1562 leidden tot het verdrag van Hamptoncourt met de prins van Condé: Engeland zou Havre mogen bezetten, wat ook onmiddellijk gebeurde. Maar Condé sloot vrede met het hof en gemeenschappelijk trokken Katholieken en Protestanten op tegen de vreemdeling. In 1563 moest Havre capituleren en in 1564 was Elizabeth gedwongen met Frankrijk het verdrag van Troyes te sluiten, waarbij zij voorgoed van Calais afzag. Na die tijd onderhandelde zij vaak met de Hugenoten en ook wel met het Franse hof, zonder tot bepaalde regelingen te geraken.
Nog vóór de komst van Maria Stuart in Schotland stond Elizabeth in verbinding met de Protestanten daar: toen Murray tijdelijk de regering in handen had, sloot hij met Elizabeth het verdrag van Edinburgh (1560), waarbij Schotland vrijwel een Engels protectoraat werd. In 1561 kwam Maria Stuart en herstelde langzamerhand het Katholicisme en Schotlands onafhankelijkheid, gevolg: verkoeling in de verhouding met Engeland. In 1567 en 1568 kwam het tot onlusten tegen de Schotse koningin, die na de slag bij Langside (13 Mei 1568) naar Engeland vluchtte. Zij mocht in Engeland blijven, doch werd steeds strenger bewaakt. Samenzwering op samenzwering volgde en steeds meer werd Burghley overtuigd, dat Maria Stuart een blijvend gevaar opleverde. Toen verscherpte zich de verhouding met Spanje, de Armada werd uitgerust, een nieuwe samenzwering (z Babington) werd ontdekt. Burghley verzamelde alle materiaal, liet enige honderden betrokkenen gevangen nemen en bewees Maria’s medeplichtigheid. Nog aarzelde Elizabeth het doodvonnis aan een wettige vorstin te doen voltrekken, maar toen het Spaanse gevaar acuut werd, tekende zij, nog in de hoop, dat de voltrekking uitgesteld zou worden, maar Burghley aarzelde niet en liet onmiddellijk de daad bij het woord voegen: 8 Febr. 1587 werd Maria Stuart te Fotheringay onthoofd.
Aan dit alles ligt de verhouding tot Spanje ten grondslag: Philips II en Elizabeth stonden als Katholieke en Protestantse vorsten tegenover elkaar, Spanje en Engeland als de heersende en de opkomende handelsmogendheden; daarbij kwamen kwesties als het verlies van Calais, de steun aan de Nederlandse rebellen, de macht in Frankrijk, het afwijzen van een huwelijk met Philips door Elizabeth en rechten van Maria Stuart op de Engelse troon. Maar noch Elizabeth noch Philips wilde het tot een openlijke oorlog laten komen. Elizabeth nam in 1572 een Spaanse vloot met geld voor Alva in beslag, nieuwe verwikkelingen wegens de Nederlandse opstand en wegens Frankrijk volgden. Strijd werd gevoerd in de koloniën, omdat in West-Indië Engeland ten koste van de Spaanse bezittingen gebied veroverde en schepen kaapte. In 1581 volgden de huwelijksplannen van Anjou, de vriend der Nederlanders, en de opdracht van de Engelse troon aan Philips door de paus. Philips verbond zich met de Engelse Katholieke samenzweerders (en Maria Stuart) en maakte plannen tot uitrusting van de Armada, waarop een reusachtig landingsleger naar Engeland gebracht zou worden. Sinds 1583 nam dit plan vaste vorm aan, in 1585 begon men met de uitrusting en tegelijk zond Elizabeth Leicester naar de Nederlanden. Toen volgde de grote samenzwering om Maria Stuart op de troon te brengen, eindigend met de onthoofding der Schotse koningin. Philips nam Maria’s aanspraken over en wilde bovendien wraak nemen over haar dood: de Armada ging in zee en verongelukte (1588). De Spaanse zeemacht was vernietigd, Engeland en het Protestantisme triumfeerden en Elizabeth kon agressief optreden: nieuwe tochten van Drake en Raleigh, Drievoudig Verbond en expeditie tegen Cadiz. Maar dit had geen blijvend resultaat en Elizabeth werd weer zuinig en beducht voor te veel macht van de Nederlanders: op het einde van haar regering neigde zij tot vrede met Spanje (die een jaar na haar dood tot stand kwam). Engelands positie was gevestigd en zij kon gerust de moede ogen sluiten.
DR H. A. ENNO VAN GELDER
Lit.: J. E. Neale, Queen E. (1934); F. Maynard, Queen E. (1943); G. Read, Good Queen Bess (in Amer. Hist. Review, XXXI (1926)); E. Mareks, Königin E. und ihre Zeit (1897); A. Dodd, The marriage of Elizabeth Tudor (1940); M. Waldman, E. and Leicester (1944); Lytton Strachey, E. and Essex (1928); J. B. Black, The reign of E. 1558-1603 (1936); A. F. Pollard, The polit. hist. of England 1547-1603 (1910); E. P. Gheyney, A hist. of England from the defeat of the Armada to the death of E. (2 vol. 1914-1926); J. Kretzschmar, Die Inrasionsprojekte der kath. Mächte gegen England zur Zeit E. (1892); A. O. Meyer, England u. die kathol. Kirche unter E. und den Stuarts (1911); Shakespeare’s Engl. (ed. by R. Bridges and others (2 vol. 1917); J. Pollen, The English Catholics in the reign of E. (London 1920); A. H. Atteridge, The Elizabethan Persecution (London, 1928); M. St. Clare Byrne, Elizabethan town and country (1946); J. E. Neale, The Elizabethan House of Commons (1949); Drama van F. Bruckner (1930).