(Londen 28 Dec. 1635 - 8 Sept. 1650), was de dochter van koning Karel I van Engeland. Na het uitbreken van de burgeroorlog werd zij onder bewaking genomen door het Parlement, vertoefde 1644 en 1645 te Chelsea en bij de gravin van Northumberland, om weer bij haar vader terug te keren, tot diens tweede gevangenneming (1648).
Zij zag haar vader nogmaals de dag voor diens executie en werd, toen haar broer Karel (II) in Schotland landde, weer gevangen gezet. In de gevangenis werd zij ziek en stierf. Zij wordt geroemd als matig en vriendelijk.Lit.: M. A. E. Green, Lives of the Princesses of England, dl VI (1855).