Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Eduard bernstein

betekenis & definitie

theoreticus der sociaaldemocratie (Berlijn 6 Jan. 1850 - 18 Dec. 1932), werd geboren uit arme ouders —- zijn vader was spoorwegmachinist — en werd bankbediende. Onder invloed van het verzet van Bebel* en Liebknecht* tegen de Frans-Duitse oorlog sloot hij zich in 1872 bij de sociaal-democratische partij aan.

Een tijd lang stond hij onder invloed van de geschriften van Eugen Dühring*, maar werd al spoedig overtuigd Marxist. In 1880 werd hij redacteur van het, toen wegens de socialistenwetten in Zürich uitgegeven, orgaan der Duitse sociaal-democratie, Der Sozial-Demokrat. In Mei 1888 werd de redactie van dit blad, onder Duitse druk, uit Zwitserland verbannen en Bernstein vestigde zich daarna te Londen. Hij werkte ijverig mede aan het door zijn vriend Karl Kautsky* geredigeerde wetenschappelijke orgaan der Duitse partij Die Neue £eit. Langzamerhand ontstond bij Bernstein twijfel, of de feiten der maatschappelijke ontwikkeling wel klopten met de Marxistische theorie. Vooral de catastrofe- en de verarmingstheorie leken hem onhoudbaar.

Uitvoerig zette hij zijn denkbeelden uiteen in zijn boek Die Voraussetzungen des Sozialismus und die Aufgaben der Sozialdemokratie (1899; Ned. vert. d. J. F. Ankersmit, 1900). In dit boek, dat de grondgedachten van Marx niet verwerpt, bestrijdt hij het utopische in het Marxisme, dat z.i. vooral een gevolg is van de invloed van Hegel. Aan de hand van economische statistieken bewees hij, dat het middel- en kleinbedrijf niet ten onder ging, terwijl in de landbouw zelfs het grootbedrijf achteruit ging.Uit al deze verschijnselen trok hij de conclusie, dat de sociaaldemocratie in de eerste plaats moet streven naar hervormingen, welke de toestand der arbeidersklasse verbeteren. Bernstein gaf toe, dat in de practijk de sociaaldemocratie reeds een eindweegs in de door hem voorgestane richting ging, maar aarzelend en zonder verloochening van revolutionnaire phraseologie. Zij zou een veel grotere invloed kunnen oefenen, indien zij openlijk bekende een democratisch-socialistische hervormingspartij te zijn. Zijn beschouwing culmineerde in het vermaard geworden woord: ,,Das Endziel ist mir gar nichts, Die Bewegung alles”.

Hoewel de Duitse partij Bernstein’s opvattingen — sindsdien aangeduid als „revisionisme” wat de theoretische kant, en „reformisme” wat de practische kant betreft — afwees, heeft de practijk hem gelijk gegeven en in wezen hebben de sociaaldemocratische partijen in Europa zich naar zijn opvattingen gedragen.

In 1901 kon hij naar Duitsland terugkeren en reeds in 1902 werd hij tot lid van de Rijksdag gekozen. Als zodanig stemde hij in Aug. 1914 voor de goedkeuring der oorlogscredieten, doch reeds spoedig verzette hij zich tegen verdere credieten. Met Kautsky, die in de strijd om het revisionisme zijn tegenstander was geweest, en Hugo Haase* publiceerde hij in Juni 1915 een oproep Das Gebot der Stunde, waarin hij het ware karakter van de oorlog blootlegde. De revisionistische groep in de partij volgde hem in het algemeen niet. Na de oorlog behoorde hij eerst tot de onafhankelijke

sociaal-democratische groep, welke uit het verzet tegen de oorlogspolitiek was ontstaan, maar reeds spoedig trad hij tot de meerderheidspartij toe, omdat hij meende, dat in de Republiek oppositie onvruchtbaar en onverantwoordelijk was. In 1920 werd hij opnieuw in de Rijksdag gekozen.

MR s. MOK

Bibl.: Aangezien Bernstein vrijwel zijn gehele leven van schrijversarbeid heeft moeten bestaan, is zijn oeuvre zeer omvangrijk. Belangrijk zijn, behalve het reeds vermelde werk: Sozialismus u. Demokratie i. d. grossen engl. Révolution (1895); Zur Gesch. u. Theorie d. Sozialismus (1901); Gesch. d.

Berliner Arbeiterbewegung, 3 dln (1907); Die Arbei terbewegung (1910); Der Streik, sein Wesen und sein Wirken (1906); Ferd. Lassalle. Eine Würdigung d. Lehrers u. Kampfers (1919). Hij gaf de werken van Lassalle* uit (12 dln, i9i9/’2o) en de briefwisseling tussen Friedrich Engels en Karl Marx (1913, 4 dln). Autobiografisch is: Aus den Jahren meines Exils (1918) en Entwicklungsgang e’nes Sozialisten (Die Volkswirtschaftslehre der Gegenwart in Selbstdarstellungen, I, 1924, p. 1-58).

Lit.: J. F. Ankersmit, in De Socialistische Gids (1933), blz. i e.v.

< >