is een loofhoutsoort, die onder verschillende benamingen als Coromandel of gestreept ebben, bruin of zwart ebben (van Ceylon, de Kongo, Madagascar en India) hier in de handel voorkomt, en met deze benamingen, steeds afkomstig is van bomen uit de familie der Ebenaceeën of Ebbenhoutachtigen. Het zijn vooral soorten van de geslachten Diospyros (o.a. coromandel van D. celebica Bakh. en [i]D.
Rumphii[/i] Bakh.) en van Maba, die het zgn. Kongo-ebben leveren, dat met enkele andere soorten uit tropisch Afrika meestal veel donkerder tot bijna zwart is. Uit Noord-Amerika komt van Diospyros virginiana L. een verwante houtsoort, ook hier in de handel bekend als persimmon.Ebbenhout kan in verschillende kleuren voorkomen, doch wat wel als groen ebbenhout aangeduid wordt, is het Surinaamse groenharthout afkomstig van Tecoma leucoxylon Mart.; er bestaat wel echt groen ebbenhout, afkomstig van D. chloroxylon Roxb., doch dit heeft geen handelsbetekenis, evenmin als het witte ebbenhout (om het eilandachtig voorkomen van het kernhout binnen het witte spinthout), en het rode ebbenhout.
Kenmerken: kleur zwartbruin tot zwart, soms gestreept; s.g. 1,187-1.33 luchtdroog; hard en zwaar, dicht van structuur; goed politoerbaar en te verwerken tot fineer; elasticiteit gering, doch duurzaamheid groot. Zeer typisch is de zwartbruine tot zwarte inhoud van parenchym- en mergstraalcellen der houtvaten, waaraan het hout zijn donkere kleur te danken heeft in tegenstelling met andere houtsoorten, waar de kleurende bestanddelen in de celwanden voorkomen. De inhoud is gedeeltelijk oplosbaar in alkali; de oplosbare bestanddelen hebben eigenschappen van humuszuren, de onoplosbare van nitrohumuszuren; beide stoffen danken waarschijnlijk haar ontstaan aan de lignine, die bij het ebbenhout gedeeltelijk uit de wanden van het kernhout verdwenen is.
Gebruik: voor kunstsnijwerk (o.a. schaakfiguren), inlegwerk, pianotoetsen, fluiten, mesheften, handvaten van borstels en als fineer en triplex voor panelen en betimmeringen. Indisch ebbenhout wordt ingevoerd in ronde stukken, Afrikaans als zgn. kwartiers, kwartstammen van 1,20-1,30 m, vrij van spint.
DR A. KLEINHOONTE
Lit.: M. E. H. Tjaden, Microscopisch onderzoek v. hout (A’dam 1919); Pearson and Brown, Commercial Timbers of India Vol. II (Calcutta 1932), p. 690 e.v.; K. Griffioen, A study of the dark coloured duramen of ebony; Rec. Trav. Bot. Néerl. Vol. XXXI (1934), p. 780 e.v.; P. M. E. Lijdsman, Kennis van Bouwstoffen I (Deventer 1939).