(in het Sanskrit Lankádive, door de bewoners Singhala, door de Arabieren Senerdib, in het Birmaans Jehoo Tenasserim (land des welbehagens), ook Tanirapami, d.i. het eiland van de schaduwrijke bladeren, en door de oude Grieken Taprobane genoemd, eerst door de Portugezen Zeylan benaamd) is een eiland in de Indische Oceaan aan de Z.O. zijde van de punt van Voor-Indië. Het is van dit laatste gescheiden door de Golf van Manaar en de Palk Straat (breedte 86 km, grootste diepte 15 m).
Ceylon ligt tussen 50 55' en 9° 50' N.Br. en tussen 790 42' en 810 53' O.L. v. Gr. en heeft bij een lengte van 445 km een breedte van 160-235 km, terwijl de oppervlakte 65 608 km2 bedraagt. Het eiland is eens met het naburige vasteland verbonden geweest. Daarop wijst de sage, dat Visjnoe tijdens zijn zevende incarnatie een brug van het vasteland naar het eiland gebouwd heeft en dat zelfs nog in de 15de eeuw de pelgrims te voet van Dekan daarheen zijn getrokken.
Ook thans is er nog een aaneenschakeling van koraalriffen en zandbanken (behalve dan de eilanden Ramesvaram en Manaar), die bij sterke eb nagenoeg droog valt, de vaart voor grote schepen belemmert en de naam draagt van Adamsbrug. In 1480 brak de zee door deze verbinding heen. Bijna het gehele noordelijke gedeelte van het eiland is een vlakte; een laagland omgeeft in het zuidelijk deel het bergland, dat in uitlopers tot aan de oost- en zuidkust reikt en ca 9000 km2 beslaat. De bergstreek vormt een hoogland van gemiddeld 650 m, met aanzienlijke ketens en toppen. Hiertoe behoren de Adamspiek (2241 m), de Pedrotallagalla (2538 m), de Kirigallpolla (2380 m) en de Totapolla (2353 m).Tot de voornaamste rivieren behoren de Kurugal Ganga (die in het midden van het gebergte ontspringt, en zich na een loop van 330 km uitstort in de baai van Trincomali), de Kala Oya en de Gin-Ganga. Verder zijn er talrijke in de bloeitijd van het Boeddhisme aangelegde, thans grotendeels opgedroogde vijvers. Het eiland is aan alle zijden toegankelijk voor de grootste schepen, behalve in het N.W., waar de kusten laag zijn. De beste haven is die van Trincomali; hierop volgt die van Point de Galle, terwijl Colombo enkel een rede bezat, waarvan echter door grote havendammen een veilig en ruim havenbekken is afgescheiden.
Klimaat.
Dit is gelijkmatiger en voor Europeanen aangenamer dan dat van Voor-Indië; de gemiddelde jaarlijkse temperatuur bedraagt aan de kusten 26-32 gr. C., te Colombo 27,4 gr. C. Een beroemd herstellingsoord is Nuwara Eliya, 2000 m boven de zee.
Eind Apr. - begin Nov. heerst op Ceylon de Z.W.-moesson, de overige tijd van het jaar de Z.O.-moesson. De jaarlijkse regenval bedraagt te Colombo 2240 mm, te Batikaloa slechts 1480 mm. De vlakten aan de oostkust zijn droog en ook in het binnenland is kunstmatige bevloeiing nodig.
Delfstoffen.
De belangrijkste delfstof is grafiet, waarvan Ceylon in Wereldoorlog II de belangrijkste producent voor de Geallieerden was. De winning, die natuurlijk in de oorlogsjaren sterk is opgevoerd, heeft vnl. in het Colombo-, Galle- en Koeroenegala-district plaats. Plannen zijn ontworpen om het grafiet op Ceylon zelf te verwerken. Phlogopite-mica wordt op kleine schaal gedolven.
Ilmeniet, monaziet en zircoon komen in exploiteerbare hoeveelheden in oeverzand voor, zo ook kaolien (porseleinaarde), ijzererts en glaszand (kwarts). Edelstenen en halfedelstenen als saffieren, robijnen, smaragden, maanstenen, topazen, katogen (chrysoberyl), toermalijnen worden in verscheidene honderdtallen van groeven gewonnen.
Middelen van bestaan.
Landbouw is het voornaamste middelvan bestaan; het belangrijkste landbouwgebied is het zuidelijk en westelijk deel van het eiland, De grote thee- en rubberplantages zijn merendeels in handen van Europese (Engelse) personen en maatschappijen. De plantage-arbeiders zijn meest Indische Tamils. De plantages liggen in het bergland tot 2000 m hoog; het hoofdgebied ligt tussen Ratnapoera, Candy, Nurelia en Badoella. Ceylon levert niet minder dan 25 pct van de wereldproductie.
Naast thee is in de latere jaren ook op grote schaal rubber aangeplant; de plantages worden hoofdzakelijk in het Z. W. van het eiland aangetroffen, in de vochtige delen van het gebergtevoorland. De oorlog had als gevolg, dat de rubbercultuur sterk is uitgebreid; waarschijnlijk zal als gevolg van te grote expansie inkrimping van het areaal noodzakelijk blijken. Als derde in de rij van de voornaamste landbouwexportproducten moet de copra genoemd worden, die uit uitgestrekte bossen langs de kust verkregen wordt.
Kaneel, voor een eeuw het enige uitvoerproduct, is tot een bescheiden hoeveelheid teruggevallen. Als verdere producten zijn nog te noemen tabak, kina,specerijen, ananas, koffie, thee en citronellaolie. De rijstteelt is onvoldoende om de bevolking te voeden; invoer uit Birma was noodzakelijk. Tijdens de oorlogsjaren toen laatstgenoemd gebied als leverancier uitviel en India niet bij machte was te leveren, moesten rijst en tarwe uit Australië, Amerika en Egypte worden aangevoerd om hongersnood te voorkomen.
Mauritius leverde suiker.
De industriële ontwikkeling van het eiland is door het in 1938 in het leven geroepen Dep. van Handel en Nijverheid zeer bevorderd. Pogingen worden gedaan om te komen tot cement- en textielfabrieken, tot bereiding van caustic soda, ammonia en ilmeniet.
Ceylons export steeg gedurende de oorlogsjaren sterk, de import verminderde zeer. Dit had tot gevolg dat het eiland van een debiteuren- in een crediteurenland veranderde. In 1947 kwam aan deze toestand een einde als gevolg van de daling van de rubberprijs en de sterke stijging van de prijs van de ingevoerde artikelen. De handelsbalans die in 1945 en 1946 een uitvoeroverschot van resp. 74 en 163 millioen roepies vertoonde, werd in 1947 voor 73 millioen rps passief.
Dit bracht het bestuur ertoe tot invoerbeperking over te gaan.
De uitvoer draagt een eenzijdig karakter: meer dan 90 pct wordt gevormd door thee, rubber en kokosnootproducten. De uitvoer zowel als de invoer is hoofdzakelijk gericht op de delen van het Britse imperium. Groot-Brittannië en Voor-Indië zijn de voornaamste importeurs maar de handel met Australië en de V.S. is na de oorlog sterk toegenomen. Ingevoerd worden vooral katoenen stukgoederen, rijst en padi (gepelden ongepeld), suiker (diverse vormen), meststoffen, steenkolen en cokes, aardolie, vis, auto’s, machinerieën, rayon, schoenen, aardappelen en theekisten.
Bevolking.
In 1946 telde het eiland 6 658 999 inw., die als volgt over het eiland verdeeld waren:
Western Province 1 876 625 inw.
Central Province 1 134 584 „
Southern Province 962 006 ,,
Northern Province 479 639 „
Eastern Province 279 204 „
North-Western Province 668 192 „
North-Central Province 139581 ,,
Uva 373 059 „
Sabaragamuwa 746 109 „
15,3 pct van de totale bevolking is in stedelijke centra gevestigd. De voornaamste daarvan zijn Colombo, Jafna, Dehiwala-Mt., Lavinia, Candy, Moratuwa, Galle en de marinebasis Trincomali. Colombo, met voorsteden 361 000 inw., de hoofdstad, is tevens het grootste handelscentrum en de belangrijkste havenstad van het eiland. Jafna telt 63 000 zielen en de andere reeds genoemde plaatsen resp. 56 000, 52 000. 50 000 en 49 000 inw. De bevolking bestaat voor het overgrote deel (4 637 000) uit Singhalezen, die de oerbevolking naar het binnenland hebben teruggedrongen, en verder vnl. uit Tamils (850 000) en Indische Tamils (562 000). De laatstgenoemden zijn de plantagearbeiders, terwijl eerstgenoemde Tamils immigranten zijn, uit Voor-Indië afkomstig, die zich in de loop der jaren grotendeels in het noordelijk deel van het eiland hebben gevestigd. Op Ceylon zijn ook woonachtig 405 000 Mohammedanen, 5000 Europeanen en 36 000 zgn. Burghers en Euraziërs. De Singhalezen zijn Boeddhisten, de Tamils Hindoes. Het ontwikkelingspeil is hoger dan in andere Aziatische landen en dit verschil zal in de toekomst nog wel groter worden nu een nieuwe regeling voor het onderwijs op het eiland sinds i Oct. 1945 van kracht is geworden. Deze regeling — welke vrijwel enig is in de wereld — bepaalt dat alle onderwijs — van bewaarschool tot en met de universiteit — kosteloos zal zijn.
H. A. BOMER
Ethnografie.
De oorspronkelijke bevolking, in ieder geval de oudste der thans levende bewoners van Ceylon, vormen de Wedda’s, die in het Nilgalagebergte zijn teruggedrongen en langzaam uitsterven of zich met de andere bewoners vermengen. Zij zijn primitieve verzamelaars en jagers. De heersende klasse onder de inheemse bevolking zijn de Singhalezen, die van Oudarische origine reeds vele eeuwen geleden naar Ceylon emigreerden en zich daar intensief met de Wedda’s mengden. Zij leven van landbouw en handel, terwijl hun kunstvol houtsnijwerk en smeedwerk hoog wordt geprezen.
Als derde bevolkingsgroep is die der Tamils te noemen. Het zijn meest landbouwers die eveneens van het vasteland uit immigreerden waar hun cultuurverwanten langs de kust van Dekan wonen.
In de 3de eeuw v. Chr. vond het Boeddhisme op het eiland ingang en het is nu de belangrijkste godsdienst, terwijl het in het oorsprongsland Voor-Indië vrijwel verdween. De grootse bouwvallen van Anoeradhapoera en van Candy zijn Boeddhistische bedevaartplaatsen, waar reliquieën van Boeddha worden vereerd. Op de Adamspiek wordt, naar de gelovigen aannemen, in de rots een afdruk van een voetstap van Boeddha gevonden.
De Islam deed zijn intrede met de vestiging van Mohammedanen uit Voor-Indië en Arabië.
In de 16de eeuw bereikten de Portugezen en daarna de Nederlanders het eiland. Een deel van hen mengde zich met de bevolking en hun afstammelingen staan nu bekend als („Dutch) Burghers”, die als halfbloeden in de steden meest lagere ambtenaarsfuncties bekleden.
PROF. DR H. TH. FISCHER
Verkeerswezen.
Dit is vrij goed ontwikkeld. De lengte van de spoorwegen bedraagt 1469 km; alle belangrijke punten op het eiland worden door het spoorwegnet verbonden. Het wegennet heeft een totale lengte van 27 358 km, waarvan 10 621 km autowegen.
Bestuur.
Volgens de grondwet van 1883, later enige malen gewijzigd en op 20 Mrt 1931 bij „Order in Council” opnieuw vastgesteld, berustte het bestuur van de in 1802 gevormde kroonkolonie Ceylon vóór Wereldoorlog II in handen van de door de kroon benoemde gouverneur, bijgestaan door een „State Council” (Raad van State), zowel voor het bestuur als voor de wetgeving. Deze raad was samengesteld uit 50 gekozen leden, 8 benoemde niet-ambtelijke leden en 3 ambtelijke leden. Deze laatsten („officers of state”) waren de Chief Secretary (vroeger Colonial Secretary), de Legal Secretary en de Financial Secretary; zij waren hoofd van drie uit de oude koloniale secretarie ontstane departementen; van de andere 7 departementen werden de hoofden (ministers) gekozen. 31 Oct. 1945 werd, zoals voorgesteld door de commissie-Soulbury, een nieuwe grondwet naar Engels voorbeeld ingediend. Door de State Council op 9 Nov. 1945 aangenomen, werd deze grondwet van kracht door de Order in Council van 15 Mei 1946.
Sinds 4 Febr. 1948 maakt Ceylon deel uit van het Britse imperium als dominion.
Een „dependency” van Ceylon vormen de onder een gekozen sultan staande Malediven (Maldive Islands), een op 600 km ten Z.W. van Ceylon gelegen eilandengroep, bestaande uit een twaalftal atollen.
Recht.
In de zeeprovincies heerst het Romeins-Hollands recht, zij het dan in gewijzigde vorm. De Mohammedanen leven onder het Mohammedaanse recht, de Tamils van het Jaffna-district onder het Thesavalamai, terwijl het gebied van Kandy zijn eigen wetten heeft.
De financiële toestand is vrij gunstig. De begroting is vrijwel in evenwicht en de publieke schuld, die in de oorlogsjaren weinig is gestegen, is niet groot.
H. A. BOMER
Lit.: E. C. Cook, Geography of Ceylon (1939); Norbert Krebs, Vorderindien und Ceylon (1939); C. Brooke Elliot, The Real Ceylon (1939); Blue Book of Ceylon (jaarlijks); Statistics of Ceylon, in „Statistical abstract for the Colonial and other Possessions of the United Kingdom” (jaarlijks); Annual General Reports on the Economic, social and General Conditions of the Island (jaarlijks).
Geschiedenis.
Omtrent de oudste geschiedenis van Ceylon ontbreken alle gegevens. De autochthone bevolking blijkt verwant met andere zeer primitieve eilandbewoners, als de Andamanezen. Toch schijnt het dat het eiland reeds voor koning Vijaya I (Widsjaja, 543 v. Chr.) met wie de geschiedenis een aanvang neemt, een aanmerkelijke trap van ontwikkeling had bereikt.
In 307 v. Chr. verscheen onder de regering van koning Tisza de Boeddhistische leraar Mahindo, zoon van keizer Asoka, en het welslagen zijner zending werd bekrachtigd door het planten van de heilige Boboom (Ficus religiosa) in 288, die er nu nog staat. Boeddha zelfheeft volgens de traditie driemaal het eiland bezocht. Het oude koningsgeslacht, dat der Mahavamsa, stierf uit in 301 n.
Chr. en werd opgevolgd door dat der Saluvamsa, dat tot in 1153 regeerde (gedurende 2358 jaar heersten 165 vorsten over Ceylon). De laatste bloeitijd van de monarchie valt onder de regering van Parakrama Bahu (1155-1180) tijdens de zgn. „Gouden tijd van Lanka”. In de 6de eeuw werd het eiland bezocht door Cosmas Indicopleustes, die daarvan een beschrijving heeft achtergelaten. Verschillende vorstenhuizen zetelden vervolgens op de troon te Candy, waarheen na de verwoesting van het aloude Armrádhdpura de wettige regering was verplaatst, alsmede in andere gewesten van het eiland tot in de 16de eeuw.
Van 1408-1438 kende het eiland een Chinese bezetting en de vorst Vijaya Bahu IV werd gevankelijk meegevoerd. Door Portugezen werd de eerste stoot aan het door binnenlandse twisten zwakke koninkrijk Candy toegebracht. Zij stapten toevallig aan land in 1505 te Point de Galle, aangevoerd door Francisco Anuradhapura, reliëf in de rotstempel van Issurumuniya (Ceylon) de Almeida. Een expeditie naar Colombo werd ondernomen in 1517 door Lopez Soarez de Albergaria en de Portugezen namen weldra enkele havensteden in bezit, waarna zij het gehele eiland zochten te onderwerpen, in 1587 zich meester maakten van Candy, en in 1593 Jaffna veroverden.
Hun godsdienstig fanatisme verbitterde echter de inwoners, zodat dezen bescherming zochten bij de Nederlanders, die het eerst in 1602 onder Joris van Spilbergen op Ceylon waren geland. In 1609 stichtten de Nederlanders een nederzetting te Kottiar, waaruit zij echter door de Portugezen werden verdreven. Van 1638-1640 gelukte het hun onder Westerwolt, Coster, Caen e.a. echter Batikaloa, Trinconomali, Nigamoewa, Mototto en Calle te bezetten. In 1658 vielen hun als laatste bezittingen der Portugezen Colombo en Jaffna in handen.
Na de bezetting der Nederlandse Republiek door de Fransen zond in 1795 lord Herbert, gouverneur van Madras, een expeditie naar Ceylon en weldra gaven Trincomali …(tekst ontbreekt).