werd in het latere Romeinse recht beschouwd als een gebrek in de wil, met het gevolg, dat de overeenstemmende wil (consensus), welke het wezen der overeenkomst (conventio, contractus) uitmaakt, niet foutloos tot stand komt. Soms sloot dwaling (error) de consensus uit, zodat er geen overeenkomst ontstond: error in corpore d.i. over de identiteit van de zaak, error in persona, d.i. over de identiteit van de wederpartij, error in substantia, d.i. over de stof waaruit de zaak bestaat, werkte (misschien eerst) in het latere recht aldus.
Bijzonderheden zijn betwist en het is zeer de vraag, of en in hoeverre de Romeinse classieke casuïstische beslissingen door een algemene gedachte werden beheerst.Het Ned. Burg. Wetboek zegt in art. 1357, dat de toestemming van degenen die zich bij een overeenkomst verbinden, niet „van waarde” is indien ze door dwaling is gegeven, met dien verstande dat de dwaling betrekking moet hebben op de „zelfstandigheid der zaak welke het onderwerp der overeenkomst uitmaakt”. De rechtspraak verstaat hieronder die eigenschappen van de zaak, welke voor de partij, die zich op dwaling beroept, kennelijk, d.w.z. voor de wederpartij kenbaar, de doorslag gegeven hebben. Zo is de nadruk minder komen te liggen op de verkeerde subjectieve voorstelling bij de dwalende, dan op de tekortkoming van zijn wederpartij. Verbintenissen door dwaling aangegaan leveren een rechtsvordering op tot vernietiging; hierdoor worden de zaak en de partijen hersteld in de staat waarin zij zich vóór het aangaan der overeenkomst bevonden; tevens kan eventueel schadevergoeding gevraagd worden. Verder regelt het Ned. B.W. o.a. in art. 142 de dwaling in de persoon bij huwelijk en in 1358 bij overeenkomsten; in art. 338 de dwaling bij de erkenning van een natuurlijk kind, in art. 1963 de dwaling bij een gerechtelijke bekentenis en in art. 1895-96 dwaling bij dading.
PROF. MR H. R. IIOETINK
Lit.: J. C. van Oven, Leerb. v. Rom. Privaatrecht 2de dr. (1946), blz. 324-329 (met lit.opg.); Asser-Van Goudoever, Verbintenissenrecht, blz. 291-305; G. de Grooth, De invloed van dwaling op rechtshandelingen. Praeadv. Broedersch. Cand.-Notarissen 1948 en hierbij M. H. Bregstein in: Weekbl. v. Privaatr. Not. en Registr. no 4039 (Juni 1948).