Freiherr von (Slot Vorhelm bij Münster 21 Jan. 1773 - Münster 19 Oct. 1845), werd in 1798 priester gewijd, in 1807 coadjutor van Fürstenberg en na diens aftreden tot 1813 en vervolgens van 1815-1821 bestuurder van het bisdom Münster. In 1821 trok hij zich terug en wijdde zich aan het bestuur der door hem in 1808 gestichte Congregatie der Barmhartige Zusters.
In 1827 wijbisschop van Münster, in 1835 tot aartsbisschop van Keulen gekozen. In 1836 nam hij bezit van het aartsbisdom. Als aartsbisschop van Keulen bestreed hij de leer en de volgelingen van Hermes, weigerde het imprimatur aan het „Zeitschrift für Philosophie und Katholische Theologie” en verbood het volgen der lessen van de professoren, die zich aan de pauselijke Breve van 1835 niet hadden willen onderwerpen. Van de wijdelingen eiste hij de ondertekening van 18 artikelen of stellingen, waarvan de laatste elk beroep op de regering uitsloot. Ook kwam hij in strijd met de Pruisische regering door de verklaring dat een gemengd huwelijk zonder de belofte, dat de kinderen in de Katholieke godsdienst zouden opgevoed worden, in strijd was met de pauselijke Breve van 1830, welke vroeger door zijn voorganger graaf von Spiegel en diens drie suffraganen, de bisschoppen van Trier, Münster en Paderborn in de zin der regeringsbepaling van 1825 was uitgelegd. Onderhandelingen en bedreigingen van de kant der regering konden zijn verzet niet breken. In 1837 werd hij in de vesting Minden gevangen gezet, wat een protest van de kant van paus Gregorius XVI ten gevolge had, dat in de gehele wereld en bijzonder in Duitsland diepe indruk maakte. De politiek der regering mislukte. De aartsbisschop herkreeg de vrijheid, maar zou in de toekomst zijn waardigheid niet meer uitoefenen. Von Geisel, bisschop van Spiers, werd toen tot zijn coadjutor benoemd met recht van opvolging, terwijl hij tevens het bisdom als Vicarius Apostolicus zou besturen.Bibl.: Ueber die Religionsfreiheit der Katholischen (1817, 2de dr., 1838); Ueber den Frieden unter der Kirche und den Staaten (1843, 3de dr., 1848); Versuch zur Erleichterung des inneren Gebets (1833); Ueber die Genossenschaften der Barmherzigen Schwestern (1833, 2de dr., 1838).
Lit.: Brück, Gesch. der kath. Kirche in Deutschland im 19. Jahrh. (I en II, 1902); H. Schrörs, Die Kölner Wirren (1927); Goyau, L’Allemagne religieuse (1905).