is de bijgevoegde titel van een bisschop of abt, die een door ouderdom of ziekte verzwakte bisschop of abt ter zijde staat, gewoonlijk met recht van opvolging (cumjure successionis). Enkel de paus stelt de bisschop-coadjutor aan en bepaalt tegelijk, hoe ver zijn rechten gaan. De priester, die een oude of ziekelijke pastoor moet bijstaan, wordt dikwijls ook coadjutor genoemd: in de [i]Codex J.
C. c.[/i] 475 heet hij nu vicarius (zie cc. 350-355)-Lit.: B. Kurtscheid, Hist. Iuris Canonici, Vol. I (Roma 1941) ; I.
Zeiger, Hist. Iur. Can., Vol. II (Roma 1940); De Jong, Handb. d.
Kerkgesch.; Chelodi, De Personis (Vicenza 1942) ; verder: Wernz-Vidal; Conté a Goronata; Cocchi; Sipos enz.