of jus albinagii was eertijds het recht van den koning of van den landheer op de op zijn gebied opengevallen nalatenschappen van vreemdelingen (albini, albani, aubains), vermoedelijk omdat zij als koninklijke beschermelingen werden aangemerkt; later veelal beperkt tot een stuk ter keuze uit de boedel, een keurmede. De afleiding van het woord is onzeker.
Keizer Frederik II schafte in 1220 het jus albinagii af voor het Heilige Roomse Rijk en ook in Frankrijk werd het in de loop van de 14de en 15de eeuw meer en meer beperkt en hier en daar opgeheven. Vooral sinds de 16de eeuw is het door tractaten beperkt of buiten werking gesteld. In 1790 werd het in Frankrijk voorgoed afgeschaft. De Code Civil kende echter nog evenals ons B.W. (in de artt. 884 en 957) bepalingen welke vreemdelingen slechts dan voordeel uit een in Nederland opengevallen nalatenschap toekenden als een Nederlander uit een nalatenschap in het land van den vreemdeling openvallende, voordeel kon trekken. Deze bepalingen zijn in Frankrijk in 1819, in Nederland bij de wet van 7 Apr. 1869, Stbl. 56, afgeschaft (z vreemdeling, vreemdelingenrecht).PROF. MR H. R. HOETINK
Lit.: H. de Groot, Inl. I. 13; P. Guerra, II Diritto d’Albinaggio e la filosofia del Secolo XVIII (Firenze 1900).