Doofstomheid is aanwezig, wanneer een kind door aangeboren of vroegtijdig verworven doofheid niet tot spontaan gebruik van de spreektaal komt. Een eerste gevolg van aangeboren doofheid is verarming van de kenwereld; iemand die het geluid niet uit ervaring kent, heeft een aanzienlijk beperkter en minder genuanceerd beeld van de hem omringende wereld.
Maar het ernstigste gevolg van aangeboren doofheid is de hieruit voortvloeiende taalloosheid. De spreektaal, het natuurlijke uitdrukkingsmiddel van de volzinnige mens, moet op kunstmatige wijze aan de doofstommen onderwezen worden. Zij is immers gebaseerd op klank, en dit verschijnsel is voor hun waarneming niet toegankelijk. Daarom wordt de spreektaal voor de doofstomme nooit even natuurlijk als voor de horende mens; zij wordt hem hoogstens tot een tweede natuur.Omdat de spreektaal het belangrijkste contact middel is, zijn de doofstommen geremd in hun sociale ontwikkeling. Maar de taal is ook het middel bij uitstek om de denkontwikkeling te bevorderen. De taalachterstand bij doofstommen is daarom oorzaak van een belemmerde ontwikkeling van de hogere intellectuele functies, met name de abstractie. Doofstommenonderwijs is dan ook allereerst en hoofdzakelijk taalonderwijs. In vroeger jaren leerden de doofstommen niet spreken, naast het schriftelijk onderwijs werd hun gebarentaal geleerd. In de laatste tientallen van jaren wordt echter aan alle Nederlandse doofstommeninrichtingen onderwijs gegeven in het spreken; de gebarenmethode is geheel verlaten, tenzij in enkele gevallen van ernstige zwakzinnigheid.
Er zijn twee stromingen in het doofstommenonderwijs. De ene methode gaat vnl. uit van de individuele belevingswereld van het kind en van de practische situatie; zij is gewoonlijk gecombineerd met de globale leesmethode. De andere onderwijsmethode is in opzet meer theoretisch-grammaticaal. In de practijk worden deze methoden niet scherp gescheiden; gewoonlijk kan men slechts spreken van een accent dat meer naar de éne of de andere kant ligt.
Het articulatieonderricht geschiedt in nauwe samenhang met het algemene taalonderricht; ter compensatie van het gehoor worden vooral gezicht en tastzin te hulp geroepen. Nieuw is hierbij het gebruik van de waarneming door het dove oor, zoals de Hongaar Bárczi dit invoerde. Ook hier te lande wordt deze methode toegepast, bij niet volledig doven leidt ze tot oefening en versterking van de aanwezige gehoorresten. Bij volledig doven berust zij op vibratiewaarneming; ook voor hen is dit de meest natuurlijke methode, omdat de vibratiewaarneming aan de geluidservaring het meest verwant is. In verband met de vibratiewaarneming is aan één der Nederlandse instituten met succes geëxperimenteerd met onderricht in muziek en dans. Dit onderricht verfijnt de functie van de vibratiezin en verschaft de doofstomme contrôle op de eigen geluidgeving; ook geeft het hem enig idee van de betekenis van muziek en geluid in de wereld van de horenden. Het muziekonderricht is daarom van grote betekenis voor het articulatieonderwijs. Bovendien is het een waardevol middel om de gevoelswereld van doofstommen te verruimen en te verdiepen.
Door het oefenen van de vibratiezin, worden technische hulpmiddelen voor het doofstommenonderwijs toegankelijk, die dat vroeger niet waren. De electrische versterker, die gebruikt wordt om de gehoorresten te benutten van onvolledig doven, kan bij een geoefende vibratiewaarneming, ook voor het onderricht van volledig doven grote steun bieden. Deze toepassing er van is op dit ogenblik (1948) nog in een experimenteel stadium.
Slechts in enkele grote steden in Nederland bestaan scholen voor slechthorenden. Daarom vindt men in verscheidene doofstommeninrichtingen kinderen die niet echt doofstom zijn, bijv. psychisch doven, slechthorenden, ernstig spraakgebrekkigen enz. Het onderwijs van deze kinderen geschiedt volgens andere methoden, omdat bij hen de geluidservaring als zodanig één van de voornaamste factoren is in het taalonderwijs. Terecht worden zij dan ook meestal in aparte klassen bijeengebracht; technische hulpmiddelen kunnen bij hen gemakkelijker worden gebruikt. Mede dank zij de technische vooruitgang, verkeert het doofstommenonderricht in gestadige ontwikkeling, en beweegt zich ook de maatschappelijke en intellectuele ontwikkeling van onderwezen doofstommen in een stijgende lijn.
DR N. SNIJDERS-OOMEN
Lit.: Tijdschrift voor doofstommenonderwijs; American Annals of the Deaf; The Teacher of the Deaf; I. R. and A. W. G. Ewing, Opportunity and the Deaf Child (London 1947); Gesch. d. Taubstummenwesens (Frankfurt a. M. 1940); Handb. d. Taubstummenwesens (Osterwieck a. H. 1929); A. Nanninga-Boon, Het denken van het Doofstomme Kind (Groningen 1929); Idem, Psychol. Ontwikkelingsmethoden van het Doofstomme Kind (Groningen 1934); A. W. M. Snijders-Oomen, Intelligentieonderzoek van Doofstomme Kinderen (Nijmegen 1943).
In België bestaan dertien, meest bijzondere, inrichtingen voor doofstommen, met kostschool. Van algemeen toegepaste onderwijsmethodes is er dus geen sprake, al gaat de evolutie een zelfde richting uit als in Nederland: aanschouwelijk en moedertaalonderwijs, gebarentaal vervangen door articulatie-onderricht, enz. Aan de lichamelijke opvoeding wordt groot belang gehecht, ook als middel tot ontwikkeling van het zelfvertrouwen.