Donato di Niccolò di Betto Bardi, genaamd, Italiaans beeldhouwer (Florence ca 1386 -13 Dec. 1466), was een van de baanbrekers van de Italiaanse Renaissance, een volbloed realist, wiens werk van verstrekkende invloed is geweest op de verdere ontwikkeling van de Italiaanse beeldhouwkunst. Aanvankelijk moet hij een van de medewerkers van Lorenzo Ghiberti zijn geweest, in de tijd, dat deze aan zijn eerste bronzen deur voor het Baptisterium te Florence bezig was.
In 1407 ging hij echter over naar de bouwhut van de Dom, waar hij een beeld van een profeet maakte voor de Porta della Màndorla. Kort daarop vervaardigde hij een marmeren David, die thans in het Bargello bewaard wordt. Belangrijker zijn echter de staande Marcus, die hij voor Or San Michele uitvoerde en de zittende Evangelist Johannes, bedoeld voor de gevel van de Dom. Vooral de figuur van Johannes maakt een indruk van kracht en innerlijke bewogenheid. Tot volle rijpheid komt Donatello met zijn beeld van St Joris, een kloeke ridderfiguur, bestemd voor Or San Michele, doch thans ondergebracht in het Bargello. Dit beeld moet tussen 1416 en 1420 ontstaan zijn.Voor de Campanile te Florence, de klokketoren van de Dom, heeft hij verschillende beelden gemaakt. In 1418 en 1420 voltooide hij reeds twee profeten. Samen met Nanni di Bartolo voerde hij de groep van Abraham en Izaäk uit; tussen 1423 en 1425 kwam zijn Jeremias tot stand en het laatst (1426) voltooide hij de zeer realistische figuur van Habakuk, een echt volkstype, dat van de Florentijnen de bijnaam kreeg van de „Zuccone” (de kalebas of de domkop).
In 1423 had Donatello de opdracht gekregen een bronzen reliëf te maken met het gastmaal van Herodes voor de doopvont in het Baptisterium te Siena. Bovendien vervaardigde hij hiervoor twee allegorische figuren en drie kleine putti.
In samenwerking met Michelozzo richtte hij in het Baptisterium te Florence het grafmonument van de afgezette tegenpaus Johannes XXIII op. Samen voerden de beide kunstenaars ook de onderdelen uit van het graf van kardinaal Rinaldo Brancacci, die per schip van Pisa naar Napels werden gezonden.
Een verblijf te Rome, samen met Brunelleschi, waarvan hij in 1433 te Florence terugkeerde, bracht hem nader nog dan voorheen tot de antieken. Uit deze tijd is waarschijnlijk de prachtige, vrij staande bronzen David in het Bargello, een naakte jongelingsfiguur, die opnieuw een hoogtepunt vormt in zijn artistieke ontwikkeling. Te Rome kreeg Donatello slechts twee opdrachten van weinig betekenis, doch teruggekeerd te Florence begon hij aan de vermaarde Zangerstribune van de Dom, waarop hij een uitgelaten schaar dansende en zingende putti aanbracht. Verwant hiermee is zijn kansel aan de buitenzijde van de Dom te Prato. In beide werken is de invloed van de antieke kunst duidelijk bemerkbaar. Men denkt aan antieke sarcophagen, waarop dergelijke kinderfiguren eveneens zijn te vinden. Toch is alles vervuld van Donatello’s eigen temperament. Als derde belangrijke werk uit deze periode mag zijn tabernakel in S. Croce te Florence worden genoemd met een voorstelling van de Aankondiging, dat een weerklank geeft van de Romeinse grote stijl.
Tussen 1435 en 1443 bracht Donatello in de Sacristie van S. Lorenzo te Florence reliëfs in stuc en gebakken klei aan en vervaardigde twee bronzen deuren met voorstellingen van Apostelen, Evangelisten, Kerkvaders en Martelaren, die paarsgewijze zijn weergegeven. Hun gestalten zijn krachtig gekarakteriseerd, hun gebaren sprekend en vaak heftig.
Van 1443 tot 1453 verbleef Donatello te Padua, waar hij drie belangrijke opdrachten uitvoerde, nl. een bronzen crucifix van een aangrijpend realistisch karakter, het hoogaltaar voor de Santo (de S. Antonius-basiliek), dat gesierd is met bronzen beelden en reliëfs en het ruiterstandbeeld voor de Condottiere Erasmo de’ Narni, genaamd Gattamelata. Dit beeld, vol ingehouden kracht, is de eerste bronzen ruiterfiguur na de Romeinse Oudheid. Het stappend paard, waarvoor Donatello misschien aansluiting heeft gezocht bij een van de antieke paarden van San Marco te Venetië, is zo rustig mogelijk gehouden, de krijgsman zelf is meer in details uitgewerkt. Het is een geestelijk overwicht, dat de mens doet heersen over het dier. De kop is een echte portretkop. Met dit beeld heeft de meester opnieuw een hoogtepunt bereikt.
Na zijn terugkeer te Florence voerde Donatello voor Cosimo de’ Medici een fontein uit met Judith, die Holofernes het hoofd afslaat, een groep, die nu voor het Palazzo Vecchio te Florence staat. In deze laatste periode van zijn werkzaamheid ontstaan twee beelden van een aangrijpend realisme, nl. de Maria Magdalena in hout voor het Baptisterium te Florence en een bronzen Johannes de Doper voor de Dom te Siena. Als zijn laatste werk mogen de reliëfs aan de kansels in S. Lorenzo te Florence worden beschouwd. De uitvoering hiervan geschiedde echter voor een groot deel door helpers.
DR J. S. WITSEN ELIAS
Lit.: G. Milanesi, Catalogo delle opere di D. e bibliografia (Firenze 1887); P. Schubring, Italienische Plastik des Quattrocento (Berlin 1919); E. Bertaux, D. (Paris 1910); P. Schubring, D. (Stuttgart-Leipzig 1907, 2de dr. 1922); Colasanti, D. (1931); H. Kauffmann, D. (Berlin 1936); L. Planiscig, D. (Wien 1939); Ludwig Goldscheider, The sculpture of Donatello (Phaidon Press 1941); Emilio Cecchi, Donatello (Roma 1943).