(overbrenger van een goddelijke boodschap) wordt in het Nieuwe Testament gebruikt voor helpers van de apostelen, zoals Timotheus, voor vertolkers van de mondelinge (Aramese) traditie als Philippus; in de kerktaal voor de schrijver van een Evangelie; in de oude en in de Griekse Kerk ook voor de diaconus, die bij de godsdienstoefening een stuk van het Evangelie las. Thans is „evangelist” de naam voor een gediplomeerde, niet academisch gevormde prediker.
In de beeldende kunst worden de Evangelisten vrijwel steeds schrijvend voorgesteld, gezeten voor een tafel of lezenaar, terwijl naast hen (of, vooral bij de miniaturen, in een fronton boven hen) hun symbool is aangebracht. Dit is bij Mattheus, Marcus, Lucas en Johannes resp. de mens, de leeuw, het rund en de adelaar. Deze vier wezens, de zgn. tetramorf (Ezech. I. 5-11; 10,14; Openb. 4, 6), die ook zonder meer de evangelisten kunnen symboliseren, worden steeds gevleugeld weergegeven.
Lit.: F. d’Ayzac, Le tétramorphe et les attributs des évangélistes (Ann. d'archéol., VII).