is een inham aan de N.O.-kust van de provincie Groningen, gevormd door een min of meer cirkelvormige verbreding van de rivier de Eems naar het Z., vlak op de grens van Nederland en Duitsland. Het grootste gedeelte van deze inham vormt een uitgestrekte zand- en slibvlakte, doorsneden van enige geulen, die bij vloed overstroomd wordt, doch bij eb droog ligt.
Deze kwelder- en slibgronden vormen een effen, bruinachtige vlakte zonder afwisseling, op enige afstand niet te onderscheiden van het slijkerige, troebele vloedwater. Op de Dollart loost in het Z.O. de Westerwoldse Aa door de Nieuwe Statenzijl. De bodemgesteldheid is zeer ongelijk, want men vindt er vette kleigronden, soms 3 à 4 m dik, zavelgronden (klei en zand gemengd) en zandgronden. Onder de klei- en zavelgronden vindt men op veel plaatsen nog darg of veen, dat somtijds door de golven wordt losgewoeld. De hogere delen van deze gronden zijn begroeid en vormen kwelders. De aanslibbing wordt op kunstmatige wijze in de hand gewerkt en waar de bodem eindelijk hoog genoeg komt te liggen, wordt hij ingepolderd. Op deze wijze werd in de loop van de laatste eeuwen het grootste gedeelte van de landen teruggewonnen, die in voorafgaande eeuwen verloren zijn gegaan.Het gebied van de tegenwoordige Dollart werd tot aan de 15de eeuw ingenomen door een welvarende landstreek, welke door de Westerwoldse Aa, de Tjamme en de Munter Ee werd doorstroomd en deel uitmaakte van de landschappen Oldambt en Reiderland. Nadat in 1413 tijdens de twisten van Schieringers en Vetkopers een tweetal zijlen (vermoedelijk aan de mond van de Westerwoldse Aa gelegen) was vernield, overstroomde de zee het O. deel van dit gebied. Daarentegen wisten de aan de Eemsdijk gelegen dorpen, w.o. het belangrijke Torum (nog in 1507 de zetel van een van de drie landrechters van Eemzigerland), zich nog te handhaven, totdat in 1507 ook deze dijk doorbrak en ook het N.W. gelegen gebied werd overstroomd. Zijn grootste omvang bereikte de Dollart omstreeks 1525. Toen vormde hij twee inhammen in het Z., die de hogere gronden van Westerlee, Midwolde, Finsterwolde, Beerta en Scheemda omsloten, terwijl deze een schiereiland vormden in de Dollart. Veel dorpen moesten zelfs voor het steeds verder opdringende water meer landwaarts in verplaatst worden, nl. Noordbroek, Zuidbroek, Meeden, Scheemda, Midwolde, Finsterwolde, Vriescheloo en Bellingwolde. In het midden van de 16de eeuw werd de uitbreiding tot staan gebracht en spoedig begon men land te herwinnen, zodat bijv. van Zuidbroek uit sedert 1545 niet minder dan acht dijken achter elkander werden gelegd, totdat in 1923 de laatste polder, de Carel Coenraadpolder, langs de tegenwoordige Dollart werd bedijkt. De gehele bedijking wordt op ruim 11.500 ha geschat en bestaat uit vruchtbare kleigronden.
Lit.: G. A. Stratingh en G. A. Venema, De Dollard (1885); J. Bartels, Ubbo Emmius, Bröhmann und die Entstehung des Dollart, in: Jahrb. d. Ges. f. bild. Kunst in Emden I e.v. (1872); J. C. Ramaer, De vorming v. d. Dollard in: Tijdschr. v. h. Kon. Ned. Aardr. Gen. (1909); A. A. Beekman, De wateren van Nederland (1948).