Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DOGE

betekenis & definitie

Venetiaanse dialectvorm van het Ital. duce, gevormd naar het Lat. dux (aanvoerder, hoofd), was de titel van de hoogste overheidspersoon in de voormalige republieken Venetië en Genua.

In de eerste stad is de waardigheid ingesteld in 697, toen Paolo Lucio tot dux gekozen werd door het volk van Venetië, in plaats van de tribuni, die tot dan toe in naam van de Byzantijnse keizer de stad geregeerd hadden. De derde doge (Urso) werd vermoord en de tribuni keerden terug, totdat in 742 het doge-ambt voorgoed hersteld werd. Men bekleedde het ambt levenslang en mocht de verkiezing niet weigeren; oorspronkelijk had de doge een zeer grote macht, maar toen het stadsbestuur meer en meer aristocratisch werd, werd de macht hoe langer hoe meer beperkt tot een formele. Reeds vroeg moest de doge tot de patriciërs behoren en werd hij feitelijk gekozen door de Grote Raad (zie Venetië), waarin hij zelf slechts 1 stem had. Hij was in alles aan deze Raad gebonden en mocht zelfs niet uit eigen beweging zijn paleis verlaten. Daarentegen werd hij steeds meer omringd door vorstelijk ceremonieel, ook door kleding van anderen onderscheiden (zijn muts heet corno). Jaarlijks, op Hemelvaartsdag, voer hij op het staatspraalschip „Bucintoro” („gouden boot”; vergriekst tot Bucentauros) de zee op, waar hij een ring in de golven wierp, waarmee symbolisch het huwelijk van Venetië met de Adriatische Zee werd aangegeven.

De vrede van Campo Formio maakte een einde aan de Republiek Venetië en aan de waardigheid van doge (1797). De laatste, die haar bekleedde, was Luigi Manin.

In Genua dagtekent het doge-ambt van 1339, toen het op Venetiaans voorbeeld werd ingesteld door een volksbeweging tegen de magistraatsfamilies der Doria’s en Spinola’s. Simone Boccanegra was de eerste doge. De titularis bekleedde het ambt levenslang en moest tot de „populares” behoren. Sinds 1528, toen Andrea Doria een nieuwe staatsregeling invoerde, waren slechts de rijkste senatoren en de leden van de Grote Raad die tenminste 50 jaar moesten zijn tot doge voor twee jaar benoembaar. Evenals te Venetië werd de waardigheid in 1797 afgeschaft. In 1802 werd aan het hoofd van de Ligurische Republiek weder een doge aangesteld; bij de inlijving dezer republiek bij Frankrijk, in 1805, hield het ambt voorgoed op.

PROF. DR C. VERLINDEN

Lit.: M. Claar, Die Entwickl. der Venetian. Verfassung 1172-1297 (München 1895); B. Schmeidler, Der Dux und die Commune Venetiarum von 1141-1229 (1902); H. Kretschmayr, Geschichte von Venedig, dl I en II (tot 1516) (1905-’20); A. Richardson, The Doges of Venice (1914).

< >