was de centrale rechtbank in de Nederlanden sedert de regering van Philips de Schone. Hij is ontstaan uit de raad naast de vorst (z Bourgondische Huis 6, Geheime Raad en Raad van State).
Aan deze raad, meestal Conseil privé genoemd, werd ook wel de naam Grote Raad (Grand Conseil) gegeven. Omdat men zich in rechtszaken volgens oude traditie steeds op de vorst als handhaver van het Recht, kon beroepen, vormde de vorstelijke Raad een college voor advies van de vorst in juridische zaken en veelal werden rechtszaken door de vorst naar zijn Raad verwezen, of naar dat deel van de Raad, dat meer speciaal uit rechtsgeleerden bestond. Het was dus bij de vorst, dat hij vergaderde, totdat Karel de Stoute in 1473 dit deel een vaste plaats gaf: het werd het Parlement van Mechelen. Dit verdween weer in 1477, maar werd hersteld door Philips de Schone in 1504, met de naam Grote Raad, eveneens te Mechelen zetelend. De Grote Raad was dus hof van appèl voor alle Nederlanden, maar alleen in civiele zaken. In criminele zaken was de Raad nooit hof van appèl (wel werd soms zijn advies ingeroepen door locale rechtbanken), maar hij had de zorg voor alles wat de souvereiniteit van de vorst aanging, vooral wat men noemde „majesteitsschennis”, waaronder ook viel de overtreding der ketterplakkaten. Aangezien hierin ook de provinciale Hoven, als vertegenwoordigers van de vorst, een functie hadden, kon de Grote Raad in deze aangelegenheid ook hof van appèl zijn.
Evenals de Geheime Raad en Raad van Financiën kreeg de Grote Raad in 1531 een nieuwe instructie, volgens welke de Raad zou bestaan uit 5 doctoren in het geestelijk en 7 in het wereldlijk recht, bijgestaan door een aantal griffiers etc. Zijn bevoegdheden werden echter vaak ook betwist op grond van het privilege „de non evocando” (om personen niet buiten het eigen gewest te berechten). Na de Opstand bleef de Grote Raad in de Spaanse Nederlanden in stand, maar verloor veel van zijn betekenis doordat de Geheime Raad veel aan zich trok; in het N. kwam er niets voor in de plaats.DR H. A. ENNO VAN GELDER
Lit.: A. Matthieu, Histoire du Grand Conseil de Malines (1874); E. Lameere, Le grand Conseil des ducs de Bourgogne (1900); L. Stroobant, Les magistrats du Grand Conseil de Malines (Ann. de l’Acad. d’Archéol. de Belg. 1902-’03); A. Walther, Die Burgundischen Zentralbehörden (1909); J. Simon, Les recueils d’arrêts du Grand Conseil (Buil. de la Comm. des anciens lois et ordonn. de Belg., VIII, 1924-25).