Nederlands schrijver op staatsrechterlijk, statistisch en economisch gebied (Delft 30 Sept. 1600 - Mechelen 12 Oct. 1666), stamde uit een patricisch geslacht, werd advocaat te ’s-Gravenhage in 1621, advocaat-fiscaal van de grafelijkheidsdomeinen van Holland in 1647 en griffier der Chambre mi-partie te Mechelen in 1653. In zijn geschriften op staatsrechterlijk gebied verdedigde hij de absolute macht van de vorst, in Nederland de absolute macht van de Staten.
Zijn economische werken behoren tot de beste die in Nederland in de 17de eeuw zijn verschenen. Hij toont zich daarin een voorstander van onbelemmerde graanhandel, vrije rentepolitiek, vrije vaart naar Indië enz.Bibl.: S. Maresii ad J. Zuerium dissertatio epistolica de trapezitis cum notis Th. Graswinckelii (Lugd.
Bat. 1641); De jure majestatis (Hagae-Com. 1642); Wel-levens wetenschap ende wysheyt (’s-Grav. 1643); Placcaten, ordonnantiën ende reglementen op t stuck van de lijftocht (Leyden 1651, met vervolg: Aenmerckingen ende betrachtinghen op de placcaten ... over ’t stuck van kooren ende greynen, 1651); Maris liberi vindiciae adv. P. B. Burgum (Hagae-Com. 1652); id. contra G.
Welwodum (Hagae Com. 1653); Stricturae adv. Seldenum (Amstelodami 1653); id. ad censuram J. a Felden (Amstelodami 1654); Naspormge van het recht van de opperste macht toekomende de Staten van Holland (Rotterdam 1667, met vervolg: Speciale beschryvingh v. h. gebruyck ofte daadelijeke bezitting van opperste macht der Staten v. Hollandt, ’s-Grav. 1674).
Lit.: E. Laspeyres, Geschichte der volkswirtschaftlichen Anschauungen der Niederländer (Leipzig 1863); R. Fruin, Uit het dagboek van een oud-Hollander, in: De Gids XXXIII, 4 (1869, herdr. in Verspreide geschriften IV, 1901).