is de verplichting van de staatsburger om de staat met zijn persoon te dienen. Ofschoon ook burgerlijke dienstplicht denkbaar is en hier en daar is ingevoerd, denke men bij het woord dienstplicht toch doorgaans in de eerste plaats aan de militaire dienstplicht, dus aan de verplichting om militaire dienst te verrichten.
Deze verplichting bestond reeds in de Oudheid en bij de primitieve volkeren was het vanzelfsprekend dat in tijd van gevaar een ieder naar zijn capaciteiten met een militaire taak kon worden belast. De reeds uit de Germaanse periode stammende heervaartplicht is dan ook nimmer geheel verdwenen, en is terug te vinden in art. VIII van de Unie van Utrecht en ook in het art. 187 van de thans in Nederland geldende Grondwet, luidende: „Alle Nederlanders daartoe in staat, zijn verplicht mede te werken tot handhaving der onafhankelijkheid van het Rijk en tot verdediging van zijn grondgebied. Ook aan ingezetenen die geen Nederlanders zijn, kan die plicht worden opgelegd.” Dit neemt niet weg, dat men ook andere stelsels van legervorming gekend heeft, zoals in de tijd van het leenstelsel de ridderlegers en later de huur- en de staande legers. De dienstplicht, sinds Napoleon meer en meer systematisch toegepast, maakt het mogelijk om in tijd van vrede de nodige voorbereidingen te treffen om in tijd van gevaar een krijgsmacht op de been te kunnen brengen zonder de kosten en de lasten, verbonden aan het onderhouden van een dergelijke krijgsmacht in tijd van vrede. Aldus wordt, bij een geringe vredessterkte, ieder jaar een gedeelte van de mannelijke bevolking in de wapenhandel geoefend, waardoor een geoefende reserve beschikbaar komt die in tijd van gevaar in actieve dienst kan worden geroepen.De Grondwet schrijft voor dat de regeling van de verplichte krijgsdienst bij een wet plaats vindt. Deze regeling is in hoofdzaak te vinden in de Dienstplichtwet. Deze wet geeft de regelen voor de normale toestand. Er zij hier echter op gewezen, dat ook de Wet op de Staat van Oorlog en Beleg een bepaling bevat, welke de verplichte krijgsdienst regelt. Art. 36 van die wet geeft nl. aan het militair gezag in geval van staat van beleg de bevoegdheid om, indien het belang van de defensie zulks noodzakelijk maakt, niet-militairen op te roepen om deel uit te maken van de militaire macht en als zodanig hulp en medewerking te verlenen, hetzij tot bewaring der rust of tot deelneming aan de werkdadige verdediging, hetzij tot het verrichten van die militaire werkzaamheden, welke door hen kunnen geschieden. Aldus kunnen ook degenen, die door de Dienstplichtwet ongemoeid zijn gelaten, mannen zowel als vrouwen, door het militair gezag als militair worden opgeroepen. Uiteraard zal men dergelijke ongeoefende lieden niet in de eerste plaats voor de eigenlijke werkzaamheden van de strijdmacht gebruiken, doch men kan aldus het personeel ter beschikking krijgen voor bewakings- en transportdiensten, voor luchtbescherming, brandweer enz. (zie dienstplichtwet).
LT.-KOL. MR H. H. A. DE GRAAFF
De evolutie van de dienstplicht in België wordt hieronder getoond bij de lijst van de voornaamste achtereenvolgende wetten: Wet van 21 Mrt 1902: Vrijwillige dienst en loterij onder de dienstplichtigen, met toelating van vervanging tegen geld; Wet van 14 Dec. 1909: Vrijwillige dienst en één zoon in iedere familie. Geen loterij meer; Wet van 27 Mrt. 1913: Vrijwillige dienst en algemene dienstplicht; Wet van 5 Aug. 1921: Algemene dienstplicht; Wet van 10 Mrt 1923: De militaire verplichtingen, welke tot nu toe 13 jaar duurden, worden tot 25 jaar verlengd (15 jaar in het actief leger, 10 in de landweer).
Het militiecontingent wordt jaarlijks door de Kamer van Volksvertegenwoordigers vastgesteld. De jongelui, in het jaar waarin zij 17 jaar bereiken, worden in de wervingsreserve ingeschreven; die reserve omvat ook al de van de dienstplicht ontslagen of uitgestelde mannen. De jonge man wordt in zijn 20ste jaar als dienstplichtige opgeroepen, zo hij hiervoor bij de wervingsbureau’s geschikt bevonden is. Elke militieplichtige kan om bijzondere redenen een uitstel van oproeping van 1 jaar bekomen, dat vernieuwd mag worden gedurende 5 jaren. De tot het verlenen dier uitstellen bevoegde rechtscolleges zijn de militieraden; in hoger beroep zetelt te Brussel een hoge militieraad.
De vrijstellingen en verdagingen wegens lichamelijke ongeschiktheid worden door de wervingsbureau’s uitgesproken. Tegen hun besluiten kunnen de minister van Landsverdediging evenals de dienstplichtigen in beroep gaan voor de Herzieningsraad die zetelt in de hoofdstad van de provincie. Het beroep in verbreking tegen een beslissing van de hogere militieraad of de herzieningsraad komt voor het hof van verbreking.
Worden niet toegelaten tot de dienst, en in geval van mobilisatie ter beschikking van de minister gesteld: zij die van het recht werden beroofd om in het leger te dienen of tot de militaire degradatie werden veroordeeld, of die krachtens het Tuchtreglement uit het leger werden weggezonden; zij die een lijfstraffelijke veroordeling hebben ondergaan of on voorwaardelijk werden veroordeeld tot meer dan 6 maanden gevangenisstraf.
De bedienaars van een der bij art. 117 van de Grondwet bedoelde erediensten en de jongelieden die zich tot de geestelijke staat voor de missiën voorbereiden, worden van ambtswege voor de administratietroepen van de gezondheidsdienst aangewezen en opgeleid tot militair brancardier-ziekenverpleger.
KOL. E. WANTY