Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DIENSTPLICHTWET

betekenis & definitie

(wet van 4 Febr. 1922, Stbl. No. 43, sedert herhaaldelijk gewijzigd, het laatst en vrij ingrijpend bij de wet van 27 Mei 1948, Stbl.

No. I 221) is de voornaamste wettelijke regeling ter uitvoering van art. 188 der Grondwet nopens de verplichte krijgsdienst. Deze wet geeft regelen omtrent de inschrijving, de keuring, de vrijstelling, de uitsluiting, de inlijving, de werkelijke dienst, het groot verlof en het ontslag. Verschillende onderwerpen zijn nader geregeld in het Dienstplichtbesluit en de Dienstplichtbeschikking.

Inschrijving
heeft plaats ten aanzien van een ieder die in het jaar waarin hij 18 jaar oud wordt, tot de Nederlandse bevolking behoort. De inschrijving geschiedt in de regel ambtshalve en wel voor de lichting van het jaar, waarin de in te schrijven persoon 20 jaar wordt. Wie dus in 1930 geboren is, wordt ingeschreven in 1948 voor de lichting 1950. De ingeschrevene is verplicht zich aan een keuring te onderwerpen, waarbij ook wordt vastgesteld in hoeverre hij voor bepaalde militaire functies geschikt is. Een nader onderzoek door een Herkeuringsraad is mogelijk. Vrijstelling van militaire dienst kan door de minister worden verleend wegens kostwinnerschap (in dit geval wordt vaak kostwinnersvergoeding in plaats van vrijstelling verleend), persoonlijke onmisbaarheid, het bekleden van een geestelijk of godsdienstig-menslievend ambt of opleiding tot zodanig ambt, broederdienst, aanwezigheid van een bijzonder geval. Van de ministeriële beslissing kan men in beroep komen bij de Kroon. Van de dienst worden uitgesloten zij, die tot meer dan zes maanden gevangenisstraf zijn veroordeeld, dan wel bij vonnis zijn ontslagen uit de militaire dienst en (of) ontzet van de bevoegdheid om bij de gewapende macht te dienen. Ook worden uitgesloten zij die vroeger reeds gediend hebben, doch toen bij wijze van krijgstuchtelijke maatregel wegens wangedrag uit de militaire dienst zijn weggejaagd.

Al de ingeschreven personen worden nu ingelijfd, behalve:

a. zij die voorgoed zijn afgekeurd;
b. de uitgeslotenen;
c. zij die ingevolge verdrag met een vreemde staat niet tot krijgsdienst verplicht zijn;
d. zij die inmiddels zijn overleden.

De inlijving geschiedt òf door verschijning van betrokkene voor de militaire autoriteit, òf buiten tegenwoordigheid van betrokkene, die dan van de burgemeester bericht omtrent zijn inlijving ontvangt. De ingelijfde behoort nu tot de land- of tot de zeemacht. Dit wil echter nog niet zeggen, dat hij ook werkelijk moet dienen. Immers de dienstplichtigen worden deels bestemd tot gewoon dienstplichtige, deels tot buitengewoon dienstplichtige. Laatstgenoemde categorie wordt slechts in geval van buitengewone omstandigheden in werkelijke dienst geroepen.

De gewone dienstplichtigen zijn in het algemeen verplicht werkelijke dienst te verrichten voor eerste oefening, voor herhalingsoefeningen en in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden. De eerste oefening duurt 12, 15, 18 of 24 maanden, de herhalingsoefeningen totaal hoogstens 85 dagen (voor onderofficieren langer, voor reserve-officieren geldt een afzonderlijke regeling).

Een dienstplichtige, voor wie een tijdvak aanbreekt, waarin hij niet in werkelijke dienst is of behoeft te zijn, krijgt groot-verlof. Gedurende dat verlof moet hij zorgen dat zijn adres bekend is en dat hij zijn militaire kleding en uitrusting behoorlijk onderhoudt. Eenmaal per jaar moet hij zich onderwerpen aan een inspectie.

De dienstplichtigen worden in het algemeen uit de dienst ontslagen met ingang van 1 Oct. van het jaar waarin zij 35 jaar oud worden. Onderofficieren dienen echter tot hun 40ste, officieren tot hun 45ste jaar.

De Dienstplichtwet bevat voorts enkele strafbepalingen, zodat niet-nakoming van bepaalde verplichtingen tot een gerechtelijke vervolging kan leiden.

LT.-KOL. MR H. H. A. DE GRAAFF

Lit.: A. J. Groustra en P. W. Oosterhoff, De Dienstplichtwet, voorzien van aantekeningen (Alfen a. d. R. 1922); Dienstplichtwet met afwijkende bepalingen (ibid. 1947); De Dienstplichtwet, voordracht voor de Milit.-Recht. Vereniging (ibid. 1948); De gewijzigde tekst 1948 in Stbl. no. I 284.

< >