Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

RESERVE

betekenis & definitie

(1, economisch) in een onderneming is een surplus van het totale eigen vermogen der onderneming boven het nominale kapitaal, behoudens de winst van het lopende jaar. Er kunnen zijn winstreserves en kapitaalreserves. Winstreserves ontstaan door het inhouden van winst.

De uit winst verkregen geldmiddelen worden dan niet uitgekeerd, maar blijven in de onderneming. Het eigen vermogen van de onderneming wordt dan met deze reservering vergroot.Diverse Activa ƒ 10 000 000,—

Kasmiddelen, ten gevolge van ingeh.

winst ƒ 2 000 000,— Aandelenkap. ƒ 10 000 000,—

Reserve ƒ 2 000 000,—

ƒ 12 000 000,— ƒ 12 000 000,—

De geldmiddelen kunnen nu worden besteed voor belegging buiten de onderneming, bijv. in obligaties of hypothecaire geldleningen. Dan wordt gesproken van een belegde reserve en dat wil dan zeggen, dat er beleggingen buiten de onderneming zijn, ongeveer ter grootte van het gereserveerde bedrag.

De belegde reserve staat dan links op de balans en komt in de plaats van de kasmiddelen in bovenstaande opstelling. Aan de creditzijde blijft de reserve de grootte van de vermogensvermeerdering weergeven. Doordat vooral in industriële ondernemingen de behoefte aan geldmiddelen eigenlijk geen grenzen kent ten gevolge van de investeringsdrang, komt de zgn. belegde reserve in industriële ondernemingen niet zo veel voor. Dat wil dus zeggen, dat de door het inhouden van winst verkregen geldmiddelen daar meestal niet in effecten en dergelijke worden belegd. Zij worden wel belegd, maar in het bedrijf zelf. Deze geldmiddelen worden besteed voor allerlei doeleinden: aankoop van machinerieën, verbouwingen, aankoop van materialen, financiering van debiteuren, aflossing van bankcrediet, enz.

De hierboven aangegeven balans wordt dan als volgt:

Diverse activa ƒ 10 000 000,—

Nieuwe activa ƒ 2 000 000,— Aandelenkap. ƒ 10 000 000,—

Reserve ƒ 2 000 000,—

ƒ 12 000 000,— ƒ 12 000 000,—

Men spreekt nu niet meer van een belegde reserve, maar kennelijk zijn de door reservering verkregen geldmiddelen wel degelijk belegd, nl. in het bedrijf van de onderneming zelf. In het hier weergegeven geval kan men spreken van een open reserve, omdat de grootte van de reserve uit de balans blijkt. Kenmerkend voor een reserve is, dat zij een vermogenssurplus, een vergroting van het eigen vermogen betekent. De enig juiste voorstellingswijze wordt verkregen bij open reservering. De vermogensvermeerdering kan echter gecamoufleerd worden door tot stille of geheime reservering over te gaan. Men kan bijv. in bovenstaand voorbeeld de volgende wijziging aanbrengen: men deelt mede, dat de gereserveerde bedragen werden gebruikt voor afschrijving. Boekhoudkundig betekent dit:

Reserve f 2 000 000,—

aan Nieuwe Activa ƒ 2 000 000,—

en de balans vermeldt dan:

Diverse Activa ƒ 10 000 000,— | Aandelenkap. ƒ 10 000 000,—

Van de nieuwe activa is niets meer te zien in de balans en ook de reserve schijnt te zijn verdwenen, verbruikt. Dit is natuurlijk slechts een schijnhandeling, want het eigen vermogen kan alleen verdwijnen ten gevolge van verlies of door terugbetaling van kapitaal. Voor een eenmaal verkregen reserve geldt dit evenzeer: deze kan slechts verdwijnen door verliezen, uitkeringen of schenkingen. Bij overboeking naar Kapitaal en uitgifte van bonusaandelen verdwijnt de reserve eigenlijk niet, maar zij krijgt een andere naam, wordt nadrukkelijk blijvend deel van het eigen vermogen. De reserve is geenszins verbruikt door er een afschrijvingsboeking op toe te passen. Wanneer de activa in de onderneming worden geïnventariseerd en op de juiste waarde worden gewaardeerd, wordt de verbogen reserve natuurlijk wederom zichtbaar in het credit van de balans.

Een stille reserve is een surplus van het eigen vermogen boven het nominale kapitaal, waarvan wel de aanwezigheid, maar niet de grootte uit de balans blijkt. Productie-ondernemingen „schrijven” haar duurzame productie-middelen als gebouwen, schepen, installaties, plantages, wel „af” op ƒ 1,—. Ten onrechte wordt dit als afschrijving betiteld, het is afschrijving, gecombineerd met omvangrijke stille reservering.

Een geheime reserve is een dergelijk surplus, waarvan noch de grootte, noch de aanwezigheid uit de balans blijkt. Zo zijn banken gewoon, een reserve te verstoppen onder Crediteuren in Rekening Courant. Uit de balans blijkt dan niets van deze reservering.

De neiging tot stille en geheime reservering is bij vele ondernemingen steeds groot geweest. Eerste aanleiding is gewoonlijk voorzichtigheid, conservatief beheer. Spoedig kent men geen grenzen meer bij deze zgn. voorzichtigheidspolitiek en stelt in de balans alle activa voor als vrijwel of geheel waardeloos. Het eigenlijke doel is dan de resultaten, de uitkomsten van de winst- en verliesrekening, te ongunstig voor te stellen, om uitkering van door winst verkregen geldmiddelen zoveel mogelijk te beperken. Geheel hetzelfde doel zou zijn te bereiken met behulp van open reservering, maar hierbij zou men misschien toch met meer weerstanden rekening moeten houden. Men denke aan eisen van aandeelhouders en ook aan acties van het personeel.

Open, stille of geheime reserves zijn echte, reële of eigenlijke reserves. Het is verwarrend, dat de naam reserve ook in andere zin wordt gebruikt. Men spreekt dan van fictieve, onechte of oneigenlijke reserves. Dit zijn creditposten op de balans, die niet aangeven een surplus van het eigen vermogen boven het nominale kapitaal, maar meestal een getaxeerde schuld aan derden. Daarom zou het ook de voorkeur verdienen hier niet te spreken van reserves, maar van voorzieningen. Dergelijke voorzieningen zijn o.a.: Reserve Belastingen (getaxeerde schuld); Wiskundige Reserve (getaxeerde schuld van de levensverzekeringmaatschappij aan verzekerden); Reserve Onkosten (getaxeerde, nog te betalen kosten). Deze voorzieningen zijn natuurlijk geen onderdelen of vergrotingen van het eigen vermogen van de onderneming.

Bij reserveren en reserves gaat het om vergroting, aanvulling van of toevoeging aan het eigen vermogen van de onderneming. Nu moet men hierbij steeds weer aan het tweeërlei aspect denken: a. het inhouden van de door winst verkregen kasmiddelen, dat is het reserveren; b. de aanwending van de op deze wijze verkregen geldmiddelen. Wat men ook met deze geldmiddelen doet, de reserve blijft bestaan zolang er geen verlies optreedt. Van verbruik van de reserves kan men dan ook uit den aard van de zaak niet spreken. Men kan de reserves niet verbruiken, zolang winstgevend wordt gewerkt. Men kan wel de kasmiddelen, verkregen door reservering, een bestemming geven.

Dan is het gereserveerde bedrag aangewend. De geldmiddelen, door reservering verkregen, kunnen dus: a. in kasmiddelen aanwezig blijven; b. worden belegd in effecten en dergelijke; c. worden aangewend voor aankoop van machines of andere bedrijfsmiddelen; d. worden aangewend voor aflossing van schulden.

In de sub a en b bedoelde gevallen is het gebruikelijk, deze activa, de kasmiddelen of de effecten, voor de volle waarde in het debet van de balans op te nemen en daartegenover aan de creditzijde een open reserve in de balans op te voeren. In het sub d bedoelde geval verdwijnt een schuldpost in het credit van de balans en daarvoor in de plaats treedt dan eigen vermogen, dus ook weer een open reserve, bijv. de zgn. reserve door aflossing van obligatieleningen. De verwarring doet zich in het bijzonder voor bij het sub c bedoelde geval. De juiste voorstelling, nl. vermelding van de bedrijfsactiva voor de volle waarde in het debet van de balans en daartegenover de vermogensvergroting als open reserve in het credit van de balans wordt in vele gevallen niet gegeven. Door inhouding van winst, openlijk of gecamoufleerd, ontstaan winstreserves, Earned Surplus.



Kapitaalreserves


(Capital-Surplus) ontstaan:

a. door uitgifte van aandelen boven pari (Agio-reserve);

b. door te ver gaande afstempeling van het nominale kapitaal bij financiële reorganisatie (z reorganisatie);

c. door herwaardering bij waardestijging, bijv. van terreinen, buiten de bedrijfsactiviteit om.

PROF. J. BRANDS

Lit.: W. Kreukniet en B. H. de Jongh, Depreciatie- en Reservefondsen (1930); W. H. Husband en J. C.

Dockeray, Modern Corporation Finance (1947); N. J. Polak, Enige grondsl. v. d. fin. der onderneming (1950) VI; De onderneming als spaarder; W. J. de Langen, Inl. tot het Balanslezen (1952).

(2, militair) noemt men de troepen en strijdmiddelen, welke bij het begin van het gevecht opzettelijk worden achtergehouden, ten einde ze voor het verkrijgen van de beslissing te kunnen inzetten.

Het is hoofdzakelijk met zijn reserve dat een bevelhebber tijdens het verloop van de strijd invloed op de gang van het gevecht kan blijven uitoefenen. In overeenstemming met de benamingen van de legeronderdelen spreekt men van bataljons-, regiments- en divisiereserve, terwijl de algemene bevelhebber steeds zal zorgen een algemene reserve, zijnde een eenheid samengesteld uit verschillende wapens, in de hand te houden.

In landen met algemene dienstplicht worden de formaties, samengesteld uit manschappen behorende tot de oudste lichtingen in de regel als reserveformaties aangeduid, zulks in tegenstelling tot de uit de jongste lichtingen gevormde actieve troepenonderdelen, welke meer onmiddellijk beschikbaar moeten zijn. Reserveofficieren is de algemene benaming voor alle militaire officieren, die niet behoren tot het korps beroepsofficieren. De reserve-officieren vormen het overgrote deel van het officierskorps en de aanvoering van de onderdelen van het oorlogsleger berust dan ook vrijwel geheel bij de reserve-officieren.



Reserve-personeel der landmacht
is de verzamelnaam voor een aantal categorieën van militairen omtrent wier rechtstoestand vnl. de „Wet voor het Reserve-personeel der Landmacht 1905” bepalingen bevat en die tevens als militaire ambtenaren onderworpen zijn aan de bepalingen van de „Militaire Ambtenarenwet” en van het „Reglement voor de militaire Ambtenaren der Koninklijke Landmacht”. Tot dit personeel behoren o.a.: 1. de reserve-officieren: 2. de dienstplichtigen in opleiding genomen tot officier (zulks met ingang van de dag nadien waarop zij de eerste oefentijd hebben beëindigd) ; 3. reserve-personeel beneden de rang van officier dat zich vrijwillig heeft verbonden. Het reserve-personeel is in beginsel bestemd tot het verrichten van zgn. intermitterende dienst en wisselt dus perioden waarin het onder de wapenen is af met perioden van groot verlof. In de laatste jaren zijn echter bij het reserve-personeel ook vrijwilligers aangenomen die zich verbonden hebben om gedurende een aantal jaren onafgebroken in werkelijke dienst te blijven (semi-beroepsmilitairen).

< >