is de naam, die men (bijv. Eusebius, Kerkgesch. IV, 29 : 6) gaf aan een „harmonie” van de vier (Grieks: tessares = 4) Evangeliën, die Tatianus, een van de Apologeten (leerling van Justinus Martyr), tussen 165 en 172 waarschijnlijk te Rome heeft vervaardigd.
Van de Griekse tekst is slechts een papyrusfragment overgebleven, van de Syrische sporen bij Efrem Syrus en voorts een Arabische vertaling. De Gr. tekst is, m.i., oorspronkelijk, de Syrische een vertaling. Hij ging vooraf aan de „Alexandrijnse recensie” (zie Bijbel) en was dus vanzelf verwant aan het Oudlatijn. Indien er ooit een Oudlatijnse harmonie van de Evangeliën bestaan zou hebben naast afzonderlijke vertalingen van de Evangeliën, is het mogelijk dat deze, althans wat haar volgorde èn tekst betreft, een vertaling van Tatianus’ werk zou geweest zijn. Maar onwaarschijnlijk is het in de hoogste mate, dat Tatianus (geboren in N.O.-Mesopotamië, maar Grieks opgevoed) uit Latijnse teksten een harmonie zou hebben samengesteld, immers de „kerktaal” te Rome was toen nog het Grieks. Vanwege de oorspronkelijke verwantschap van de door Tatianus gebezigde tekst met die, waarvan wij de sporen vinden in het Oudlatijn en codex D. c.s. (zie Bijbel), is de vraag, of het Diatessaron op het Oudlatijn invloed heeft gehad, wel van belang.Daar Tatianus reeds in 172 als ketter te boek stond en te Rome zelf als zodanig was opgetreden (Irenaeüs, Adversus haereses III, 23, Eusebius, Hist. Eccl. IV, 29 = Irenaeüs), moet men de mogelijkheid van „Tatianismen” in de Oudlatijnse teksten vooral niet overschatten (von Soden, Vogels, Plooy), al lag Tatianus’ fout aan de kant van een ascetisch rigorisme (dat de massa bewonderde) en al was Carthago ten opzichte van Rome geneigd tot eigen koers. In Africa, waar op het land een Semietisch dialect (Punisch) gesproken werd, zou zelfs het door of op naam van Tatianus (later?) vervaardigde Syrische Diatessaron het (Africaanse) Oudlatijn (zie Vulgata) kunnen hebben beïnvloed. Dit alles is echter heel moeilijk aan te tonen. Zelfs zgn. Syriasmen (vertaalfouten of vergissingen, die met Syrische schrifttekens, klanken of betekenissen samenhangen) betekenen weinig, omdat men hier met de Semitiserende evangeliestijl (zie Bijbel) te maken heeft, die bovendien weergegeven is in vulgair Latijn.
Het Syrische Diatessaron is van ca 200 - ca 350 het Evangelie van de Syrische Christenheid geweest. Wel bezat men de Evangeliën in een Oudsyrische vertaling, maar de Edesseense Kerk (oppositie tegen Antiochië en de van daar gezondene bisschop Paloet en diens rijkskerkpolitiek?) aanvaardde het Diatessaron. Eerst bisschop Rabboela van Edessa (411-435), die de Syrische Vulgata („Pesjitta”) vervaardigde of althans invoerde, wist het te vernietigen. Ook op rijkskerkelijk gebied heeft bijv. Theodoretus van Cyrrhus (423-453) meer dan 200 exemplaren vernietigd (Griekse of Syrische of beide). Wij kennen het Diatessaron alleen — wat de tekst betreft — uit enkele citaten bij Aphraätes en Ephrem Syrus, de laatste alleen in een Armeense vertaling. Wat de inrichting betreft, moeten wij ons verlaten op een Arabische vertaling (ed. Ciasca), op het Latijnse „Diatessaron”, dat bekend staat als Codex Fuldensis (F., onder toezicht van bisschop Victor van Capua, gest. 554, uit Vulgaattekst samengesteld) en op Middelnederlandse e. dgl. late harmonie-teksten. Volgens Th. Zahn zou het Diatessaron alleen in het Syrisch hebben bestaan. Deze hypothese werd door prof. Plooy aanvaard, die daaraan de stelling verbond, dat in de Middelnederlandse teksten duidelijke sporen van een Oudlatijnse vertaling van het Syrische werk van Tatianus zouden zijn aan te tonen. In de tekst-historische theorie van von Soden (zie Bijbel) is „Tatianus” de grote bron van alle tekstbederf.
In allen gevalle is het Diatessaron belangrijk, hoe weinig daaromtrent ook met zekerheid vast te leggen is, ook zonder deze theorieën. Bij de huidige stand van het tekst-historisch onderzoek zijn echter de papyrusvondsten, het minuskelonderzoek en dat van de oude Oosterse vertalingen nog altijd van groter gewicht.
PROF. DR J. DE ZWAAN
Lit.: Preuschen-Pott, Tatians Diatessaron aus dem arabischen übersetzt m. e. einl. Abhdl. u. textkr. Anmerkungen (1926); Plooy-Phillips-Barnouw, The Liège Diatessaron edited with a textual Apparatus (Verh. Kon. Ak. v. Wetensch., Afd. Lett. N. R. dl XXIX, 1 en 6, XXXI, Amsterdam 1929-1933); Streeter, The Four Gospels, a Study of Origins (London 1926); Vogels, Handbuch der ntl. Textkritik (1923); Th. Zahn, Tatians Diatessaron in de Forsch. z. Gesch. d. ntl. Kanons I (1881); C. Peters, Das Diatessaron Tatians, seine Überl. u. s. Nachwerken im Morgen- u. Abendland sowie der heutige Stand seiner Erforschungen (= Orientalia christiana Analecta, no 123) (Rom 1939).