Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CARTHAGO

betekenis & definitie

Grieks Karchedon, oorspronkelijk Phoenicisch = Nieuwstad, grote handelsstad in de Oudheid aan de Baai van Tunis, op een vooruitspringend, klein schiereiland gelegen, en daardoor aan alle kanten tegen aanvallen beschermd; gebouwd om een burcht, Byrsa (= burcht) genaamd, en voorzien van een kleine oorlogs- en een grote handelshaven. In het N.W. lag de wijk Magalia. Op de landtong tussen stad en vasteland was een verdedigingsmuur.

Carthago was de grootste en meest bevolkte stad in het W. van het Middellandse Zeegebied. Zij was gesticht door kolonisten uit Tyrus in Phoenicië en had dus bewoners van Semietische oorsprong, vermengd met Libyers. Na de 3de Punische oorlog in 146 v. Chr. geheel verwoest, werd zij onder keizer Augustus herbouwd en was in de keizertijd verreweg de belangrijkste stad in dit deel van het Middellandse Zeegebied, groter nog dan de Phoenicische.

Opgravingen hebben van de Romeinse stad vrij veel aan het licht gebracht (hoewel in de middeleeuwen het oude bouwmateriaal naar alle kanten verspreid is), van de Phoenicische alleen de graven.Carthago is volgens de overlevering door Dido gesticht, volgens Timaios in 814 v. Chr., zeker later dan Utica en niet later dan de 7de eeuw (blijkens vondsten). Haar grote macht dagtekent van ca 600 v. Chr.

Zij werd (Aristoteles heeft in zijn Politica een gehele beschouwing aan haar staatsregeling gewijd) bestuurd door twee suffeten (Phoen. = rechters), die door de Romeinen zowel met koningen als met consuls vergeleken worden, en blijkbaar dus de gehele leiding bezaten. Zij werden voor een jaar benoemd, en gewoonlijk uit de aanzienlijken gekozen, d.w.z. de rijke koopmansstand, die in Carthago de boventoon voerde. Naast hen stond een Raad van 300 leden, voor het leven benoemd, waaruit een kleine Raad van 30 werd gekozen; de volksvergadering koos zowel de beambten als de veldheren. Onder dezen had de opperbevelhebber, sinds 500 meestal voortkomend uit het geslacht van Mago, de Barciden, zeer grote invloed.

Hij was echter verantwoording schuldig aan een commissie uit de Raad, die hem kon afzetten of zelfs ter dood veroordelen.

De rijkdom van Carthago kwam voort uit haar handel, uitvoer van producten uit het binnenland, maar vooral uit den vreemde, uit tollen en havengelden (de stad lag op de doorgang van het oostelijk naar het westelijk deel van het Middellandse Zeegebied), later ook in sterke mate uit de opbrengst der zilvermijnen in Spanje. Haar schepen maakten verre tochten, naar de kusten van Afrika en tot Brittannië toe. Sedert omstreeks 600 v. Chr. beheerste Carthago het gehele W. van het Middellandse Zeegebied: de Straat van Gibraltar was toen voor andere schepen gesloten.

Veel geld was vooral later voor de oorlogen nodig, omdat deze vrijwel uitsluitend met huurlegers werden gevoerd, die voortreffelijk waren georganiseerd. Olifanten stonden er voor ter beschikking. De vloot bestond uit maximaal 200 oorlogsschepen.

Voor de handel werd de macht reeds vroeg over het westelijk deel van het Middellandse Zeegebied uitgebreid. Op de noordkust van Afrika, over de Phoenicische en Carthaagse kolonies (olijven, koren en vruchten) tot aan de Atlantische Oceaan toe, Zuid-Spanje (metalen, wijn, vruchten), West-Sicilië (koren), Corsica en Sardinië. Van de westkust van Afrika haalden zij goud en ivoor; hiertoe verbonden grote karavaanwegen Carthago ook met Oost-Afrika. De zeevaarder Hanno voer ca 500 v.

Chr. tot Kameroen. In de 5de eeuw werd ook het binnenland onderworpen, wat Carthago in aanraking, en ook in botsing, bracht met de Numidiërs en Libyers.

De godsdienst van Carthago was een Phoenicische. Zij vereerden een Baal of Moloch, door de Grieken met Kronos vergeleken, aan wie ook mensenoffers werden gebracht. Naast deze mannelijke natuurkracht een vrouwelijke, Taanit, gelijk aan de Phoenicische Astarte. Ook Esjmoen, gelijkgesteld met Asklepios, en Melkarth, door de Grieken Herakles genoemd, werden er vereerd.

De Grieken scheen de godsdienst wild en vreemd. Zij kenden hem echter niet in bijzonderheden. Ook wij weten weinig van hem. Blijkbaar waren de Phoenicische gebruiken met Libyse vermengd en wellicht ook met enkele Griekse; de naburige stad Cyrene had hierop zeker invloed.

De kunst stond op vrij hoog peil, maar was vermoedelijk zonder veel oorspronkelijkheid. Van de verdere cultuur kennen wij al even weinig, behalve dat een zekere Mago een boek over landbouw geschreven heeft, dat invloed had op de Romeinse literatuur over dit onderwerp.

De geschiedenis van Carthago wordt beheerst door de wens tot uitbreiding van de handel, en dus van macht. Hierom de uitbreiding over de kusten van Afrika en, het eerst, over de eilanden, met name Sardinië en Sicilië. Hier streden al ca 550 Malchos, later Mago, die beschouwd wordt als de organisator van de staat en van leger en vloot, en diens zonen Hasdrubal en Hamilcar. Toen de Phocaeërs uit Klein-Azië zich wilden vestigen op Corsica, verhinderden zij dit in verbinding met de Etruriërs door de slag bij Alalia (540).

Met Rome sloten zij volgens de traditie reeds in 509 een verdrag, waarbij zij zich verbonden buiten Latium te blijven, maar de zee ten Z. van Italië hun als handelsgebied werd vrijgelaten; vermoedelijk is dit verdrag echter pas in de 4de eeuw gesloten.

Op Sicilië kregen zij vaste voet in het W. Toen zij, gebruik makend van inwendige twisten, ook naar het O. wilden doordringen, werden zij door de tyran Gelo van Syracuse verslagen in de slag bij Himera (480), welke hun voortdringen in de Griekse wereld belette en daarom door de Ouden met de slag bij Salamis werd vergeleken. Pas ca 400 hervatten de Carthagers hun pogingen; ca 405 hadden zij het Z.W. deel van Sicilië in bezit en drongen zelfs tot Syracuse door. Maar Dionysios I sloot na veel strijd een verdrag met hen, waardoor zij weer tot het W. beperkt werden.

Maar van de zwakke regering van zijn opvolger Dionysios II en de woelingen na zijn verdrijving maakten de Carthagers weer gebruik tot een voorsprong. Zij werden echter door de Korinthische veldheer Timoleon in de slag bij de Krimisos (341) overwonnen, om spoedig weer terug te keren ten tijde van Agathokles van Syracuse. Na diens dood maakten zij zich van bijna het gehele eiland meester, trokken voor Pyrrhus terug, maar keerden weer na diens aftocht. Zo kwamen zij in botsing met de Romeinen, met wie zij in drie oorlogen (de zgn.

Punische) streden om de heerschappij. In de eerste (264-241) verloren zij voorgoed Sicilië. Zij breidden daarna hun heerschappij uit over Spanje, waar hun grote veldheren Hamilcar en Hasdrubal de strijd voerden. Hannibal nam de oorlog tegen Rome weer op (218), drong over de Alpen naar Italië, overwon de Romeinen bij Cannae (216) en veroverde een groot deel van hun gebied.

Doch de taaie weerstand der Romeinen en de bekrompenheid der Carthagers maakten, dat hij ten slotte Italië weer moest verlaten. Bij Zama werd hij door Scipio verslagen (202) en bij de vrede van 201 werd de macht van Carthago tot Afrika beperkt. Toch vreesden de Romeinen haar nog. Zo dwongen zij haar tot een nieuwe oorlog, de derde Punische (149-146 v.

Chr.), waarin Scipio Aemilianus Carthago verwoestte. Het gehele gebied werd nu de Romeinse provincia Africa, belangrijk om haar koren. In 122 zou Gajus Gracchus er een kolonie Junonia stichten, doch dreigende voortekenen verhinderden dit plan. Zo verrees zij pas weer onder Augustus.

Zij werd van die tijd af echter nieuw middelpunt van handel en nijverheid, stapelplaats voor de rijke producten van Afrika’s noordkust, centrum van wetenschap en cultuur. In de Christelijke tijd was zij zetel van een bisschop; Augustinus woonde er vrij lange tijd.' (Ook thans is er een in 1884 heropgericht aartsbisdom Carthago, met Tunis als residentie.) In 439 n. Chr. werd Carthago veroverd door de Wandalen onder koning Geiserik. Zo was, goed bestuurd, Carthago ongeveer een eeuw hoofdstad van het Wandalenrijk, totdat zij veroverd werd door Belisarius, veldheer van Justinianus, die Carthago Justiniana noemde.

In 697 werd zij vermeesterd door de Saraceen Hassan en vernietigd. Wel trachtte men nog enige malen haar te herstellen, maar telkens mislukten deze pogingen. Thans vindt men er slechts een enkel dorp en ruïnes. Opgravingen zijn er in moderne tijd vooral door de Fransen verricht.

In 1930 werd te Carthago — in de in 1918 tot basiliek verheven St Cyprienkathedraal — het 30ste Eucharistische Congres gehouden.

PROF. DR D. COHEN

Lit.: O. Meltzer-U. Kahrstedt, Geschichte der Karthager (3 dln; 1879-1913); St. Gsell, Histoire de l’Afrique du Nord (8t., 1913-1928) ; Victor Ehrenberg, Karthago; E.

Audollent, Carthage romaine, 146 av. J. G. - 698 après J. G. (1930).

< >