(Dordrecht 1860 - Amsterdam 28 Aug. 1931), studeerde te Amsterdam en promoveerde aldaar in 1884 op een historisch onderwerp tot doctor in de chemie. Gedurende 9 jaren was hij assistent van Van ’t Hoff, sinds 1897 leraar aan het gymnasium Willem III te Batavia en keerde in 1909 terug naar Nederland.
Rijk begaafd als literator, heeft hij, naast talrijke onderzoekingen op fysisch-chemisch en chemisch-historisch gebied, ook tal van belletristische en filosofische publicaties het licht doen zien: zijn bundels over Hollandse Belletrie, zijn Helleensche en Platonische Studiën leggen daarvan getuigenis af. Enthousiasme en koele waardeschatting, kunstenaarschap en ware wetenschappelijkheid waren in hem verenigd. Fijn stilist, sprankelend van geest in zijn pogingen tot popularisering van een wijsgerige dialectiek, was hij in zijn beschouwingen over Hollandsche belletrie van den Dag voor één deel de verbreider in Indonesië van juiste kennis omtrent de mannen van de Beweging van Tachtig en hun werk, voor een ander deel de kunstzinnige geleerde, die verband legde tussen de Nederlandse letteren en de klassieke geest van het oude Griekenland.Bibl.: Grepen uit de historie der Chemie (Haarlem 1924); Vertalingen van Herodotos’ Muzen (2de dr., 1924), Xenophon’s Herinneringen aan Sokrates (1894), Plato’s Verdediging van Sokrates en Crito (1896); Hollandsche Belletrie van den Dag, Kronieken (Haarlem 1901); Helleensche studiën (Amsterdam 1896); Platonische Studiën (Amsterdam 1896); Volledige bibliografie in Chemisch Weekblad VI (1909), blz. 1010 vlgg. De brieven van zijn zwager Jacq. Perk aan hem zijn gepubl. in De Gids LXXX, 3 (1916).