is een Sanskrit woord afgeleid van een wortel div, schijnen, en betekent godheid, goddelijk wezen. Soms worden ook de leden van de priesterkaste, de Brahmanen en koningen zo genoemd.
Het eigenaardige nu is dat in de Iraanse godsdienst (Avesta) daeva, dat zonder twijfel het erfwoord is om de goden van de oude natuurgodsdienst aan te duiden, de naam is voor de boze geesten die onder Angra Mainyu (zie Ahriman) de goede geesten onder Ahura Mazda bestrijden en in de Indische godsdienst de naam juist voor de goede geesten gebruikt wordt. De deva’s waartoe o.a. Indra en Agni behoren, leven in voortdurende strijd met de Asura’s, die vanaf de Atharvaveda steeds een meer peioratieve betekenis krijgen om ten slotte uitsluitend demonen te betekenen. Het woord is in Indonesië zeer gebruikelijk, ook de vrouwelijke afleiding Dewi, zoals bijv. in Dewi Sri, de godin van de rijst. Ook is het de titel vóór eigennamen van inlandse vorstinnen. Ook Dewata wordt voor goddelijke wezens gebruikt, de Batak gebruikt de vorm debata of dibata. Op Bali noemen de Ksatria’s zich dewa en de titel Dewa agoeng komt aan de vorst van Kloengkoeng toe.