is de benaming van de heilige boeken van de Mazdajasniërs, Zoroastriërs of Parsi’s. Het woord betekent waarschijnlijk „grondtekst”.
De uitdrukking Zend-Avesta, waaronder deze geschriften vroeger veelal bekend waren, betekent „commentaar en grondtekst”. In zeer veel handschriften zijn beide nl. samen overgeleverd; de genoemde benaming is het eerst ingevoerd door Anquetil du Perron, den geleerde, die in de 18de eeuw voor het eerst deze boeken in Europa bekend maakte.De taal van de Avesta noemt men tegenwoordig „Avestisch”, vroeger ten onrechte „Zend” of „Oudbactrisch”. De eerste van deze twee benamingen is verkeerd omdat de Zend of commentaar, die wij nu bezitten, in het Middelperzisch is geschreven (hoewel het zeker is, dat er vroeger een in het Avestisch gestelde commentaar heeft bestaan); de tweede benaming deugt niet, omdat men vooralsnog niet in staat is geweest uit te maken, waar deze taal oorspronkelijk gesproken werd; waarschijnlijk in het tegenwoordige West-Turkestan.
Volgens betrouwbare overleveringen is de Avesta vroeger (in de Sassaniedentijd) veel omvangrijker geweest dan de delen, die wij nu nog aantreffen in de door de tegenwoordige Parsen bewaarde handschriften, welke niet verder teruggaan dan de 13de eeuw n. Chr. Alleen die gedeelten van de Avesta zijn bewaard gebleven, welke gebruikt werden voor reciet bij de Mazdeïstische godsdienstoefeningen. Zij bestaan uit de volgende vijf hoofdgedeelten:
1. De Jasna, „gebed of offering”, bestaande uit 72 hoofdstukken. De hoofdstukken 28-51 en 53 bevatten de Gatha’s, de in strofische verzen vervatte leringen en toespraken, die waarschijnlijk terecht aan Zoroaster worden toegeschreven; het verdere bestaat hoofdzakelijk uit gebeden (waaronder de heiligste 3 bidformules), aanroepingen en andere formules.
2. De zgn. Vendidad, een verkeerde uitspraak van het Middelperzisch Vīdëvdāt „wet tegen de demonen”, in 22 hoofdstukken, die grotendeels een in onmogelijke casuïstiek ontaardende straffenen boetenbepaling inhoudt tegen overtreding van rituele geboden.
3. De Jasjt’s, „hymnen”, bestaande uit 24 hymnen aan allerlei Oudiraanse godheden, die in de oorspronkelijke leer van Zoroaster geen plaats hebben gehad. Zij zijn zeer waardevol voor onze kennis van de Oudiraanse mythologie, welke met die van de Veda’s grote overeenkomsten vertoont.
4. De Vispered (dit is een samentrekking van de eerste woorden van dit geschrift, betekenend „alle goede heren”), een uit 24 hoofdstukken bestaande verzameling van dezelfde aard als de Jasna, maar korter en met een enigszins anders ritueel gebruik in de godsdienstoefeningen.
5. De Chorda Avesta, „kleine Avesta”, een kleine waarschijnlijk voor leken bestemde verzameling van gebeden en spreuken, benevens een Zoroastrische kalender.
Omtrent de geschiedenis van de Avesta vindt men gegevens in de Dēnkart, een van de belangrijkste werken uit de Middelperzische Zoroastrische literatuur. Volgens de hierin vervatte theologische overlevering zou de oorspronkelijke gehele Avesta zijn opgetekend in een prachtcodex, op bevel van Zoroaster’s beschermer, koning Visjtaspa. Dit werk zou vernietigd zijn bij de verovering van Perzië door Alexander den Grote, maar onder een der Parthische koningen zou men begonnen zijn samen te stellen al wat er mondeling of schriftelijk van de oude Avesta nog over was. Ten slotte zou onder de eerste Sassaniedische koningen (omstreeks 250 n. Chr.) een nieuwe kanonieke redactie tot stand zijn gekomen, bestaande uit 21 boeken of nask’s. Doordat de Dēnkart de inhoud van deze nask’s opsomt, is het mogelijk met vrij grote zekerheid te zeggen tot welke nask de verschillende delen van de tegenwoordig bekende Avesta hebben behoord.
Zo is het zeker, dat de Vendidad een der oude nask’s representeert, en eveneens de verzameling van de Gatha’s, die ook reeds in de Sassaniedentijd het meest eerbiedwaardige deel van de gehele verzameling uitmaakten. Daarentegen moet alles wat in de overlevering betrekking heeft op de vóór-Parthische tijd als vrome legende worden beschouwd.
Godsdiensthistorisch is de Avesta van het hoogste belang, omdat zij ongetwijfeld oeroude teksten bevat, hoewel er zeer veel jonger maakwerk bij is. Overigens zijn de geleerden het ook nog volstrekt niet eens over de ouderdom van de oudste gedeelten, hetgeen samenhangt met het probleem waar en wanneer Zoroaster geleefd heeft. Nadat Anquetil du Perron in 1771 een Franse vertaling van de Avesta had bekend gemaakt, heeft het nog vijftig jaar geduurd, eer de wetenschap de echtheid van dit werk heeft aanvaard. Vóór Anquetil wist men over de Oudperzische godsdienst alleen iets uit de klassieke schrijvers en bezat men schaarse gegevens over de Parsi’s in Indië, welk materiaal in de 17de eeuw op meesterlijke wijze was verzameld in het boek van Thomas Hyde: De vetere religione Persarum.
PROF. DR J. H. KRAMERS
Uitgaven van de gehele Avesta in de oorspronkelijke taal zijn bewerkt door Westergaard te Kopenhagen (1852-1854), Spiegel te Wenen (1853-1860) en Geldner te Stuttgart (1886-1895), behalve een aantal uitgaven door de Parsi’s in Indië. Europese vertalingen zijn, na die van Anquetil, de Duitse van Spiegel (Leipzig 1852-1863); de Franse van de Harlez (Liège 1875-1877); de Engelse van Darmesteter en Mills in Sacred Books of the East (Oxford 1877-1883); de Franse van Darmesteter in de Annales du Musée Guimet (Paris 1872-1893) en een Duitse van Fr. Wolff (Strassburg 1910), vooral gebaseerd op de studiën van Bartholomae. Een zeer goede vertaling van de Jasjt’s is die van H. Lommel, verschenen 1922.
Een algemeen nog zeer bruikbaar overzicht van de Avesta literatuur vindt men in het artikel van K. F. Geldner in Grundriss der Iranischen Philologie, II (Strassburg 1896-1904), blz. 1-53. Verder raadplege men de werken over de Oudperzische godsdienst zoals H. S. Nyberg, Die Religionen des alten Iran (Leipzig 1938).