(1) Spaanse provincie in het O. van Nieuw-Castilië, heeft op een oppervlakte van 16 979 km2 (1940) 33 335 inw. Zij bestaat in hoofdzaak uit een bergachtig gebied, de Serrania van Cuenca, welke nog uitgestrekte dennenbossen draagt.
Ruim 35 pct van de bodem is cultuurgrond, welke vooral graan en olijven levert. De schapenhouderij is hier nog sterk ontwikkeld.(2), hoofdstad van de gelijknamige Spaanse provincie en bisschopszetel, op 902 m hoogte op steile rotsen gelegen aan de samenvloeiing van de Jucar en Huescar, over welke laatste een 42 m hoge brug in 1523 gebouwd is. Zij is ten dele nog ommuurd, heeft een mooie Gothische kathedraal, vele oude huizen, een bisschoppelijk seminarium en telt (1940) 24 702 inw. Vroeger was zij door industrie van lakens, goudwerken en kunstnijverheid bekend.
Cuenca heette in de middeleeuwen Conca; daarom misschien mag de stam der Concani, die alleen bij Horatius wordt vermeld, in Spanje worden gezocht. Alfonsus IX ontrukte het in 1220 aan de Moren. In de geschiedenis is de stad bekend door de overgave van 9 Oct. 1706, tijdens de Spaanse Successieoorlog en door de Carlistische gruwelen in 1874.
(3) of Santa Ana de Cuenca, de derde belangrijke stad van de Zuidamerikaanse republiek Ecuador en hoofdstad van de provincie Azuay, telt 53 871 inw. De stad ligt op 2° 55' Z.Br. en 790 15' W.L. v. Gr. op 2580 m hoogte in een vruchtbare vlakte in de Andes aan de Rio Paute. Cuenca vertoont nog vele trekken uit de Spaanse tijd; merkwaardig zijn de beschilderingen van de patiomuren van vele oude huizen.
De stad is een belangrijk handelscentrum.