voluit Quintus Horatius Flaccus (Venusia 8 Dec. 65 - 27 Nov. 8 v. Chr.), beroemd Latijns dichter, die meer door de volmaakte beheersing van de vorm en de macht van zijn woord dan door verheven gedachten en diepe gevoeligheid uitmunt.
Hoewel zoon van een vrijgelatene, genoot hij een uitstekende opleiding eerst in Rome, daarna te Athene, maakte daar kennis met Brutus, schaarde zich tijdens de burgeroorlog aan diens zijde, nam deel aan de slag bij Philippi (42), keerde, na van de overwinnaar Octavianus genade verkregen te hebben, naar Rome terug, waar hij van het overschot van zijn vermogen een bescheiden betrekking als schrijver op een regeringsbureau kocht. In die tijd ongeveer valt het begin van zijn dichterlijke werkzaamheid, de zgn. epoden* en de sermones (de zgn. satiren). In de epoden is hij navolger van de jambenpoëzie van Archilochos*. Zij zijn deels agressief, deels liederen (idyllen, o.a. de 2de, waarin hij het landleven bezingt). In zijn 18 sermones verkondigt hij zijn epicuristische levenswijsheid met een glimlach en bespot hij openhartig en goedmoedig zijn tijd zonder de felheid van de ware hekeldichter: in sat. 5 beschrijft hij de politieke reis, die hij in het gevolg van Maecenas naar Brundisium ondernam (in 37). Immers zijn gedichten hadden hem met de kopstukken der literatuur in aanraking gebracht, vooral Vergilius en Varius, door wie hij Maecenas, de beschermer der letterkundigen en raadgever van de latere keizer Augustus, leerde kennen. Maecenas had kort daarna Horatius in de kring van zijn vrienden opgenomen; de dichter droeg hem het iste boek der sermones op; in 33 ontving hij van Maecenas een landgoed ten geschenke, waardoor hij voortaan van alle materiële zorgen ontslagen was.
Op het in 35 gepubliceerde 1ste boek der sermones volgde een 2de boek in 30. In deze dichtsoort is hij een opvolger en voortzetter van Lucilius. Na zijn sermones gaat Horatius tot een ander genre over, de ode: hij wil het Aeolische lied in de trant van Sappho* en Alcaeus* in de Latijnse literatuur ingang doen vinden; in 23 publiceerde hij de geleidelijk ontstane oden in drie boeken. Er is nauwelijks een situatie in het menselijk leven, die niet in de oden is ter sprake gebracht, vriendschap, liefde, het vaderland, de godenwereld, de politieke toestanden, leven en dood; de dichter toont de kunst de gedachten in de meest uiteenlopende metra van Griekse oorsprong te gieten. Na de oden, die ook weer aan Maecenas werden opgedragen, keerde de dichter tot het genre der sermones terug, maar noemt ze thans epistolae, brieven, deels echte, deels gefingeerde (iste boek in 20 gepubliceerd); het tweede boek (19-14) omvat slechts drie stuks, waarvan de laatste brief, de epistola ad Pisones, de vermaarde Ars Poëtica over de dichtkunst is, niet een systematische Poëtica, maar losse uit elkaar voortvloeiende gedachten, die de ervaring hem geschonken had, zoals die iemand al raisonnerend voor de geest komen. Dat Horatius hier zelfs een Grieks voorbeeld heeft gehad, ziet men door Jensen’s uitgave van Philodemos, Über die Gedichte, Fünftes Buch (Berlin 1923).
In 17 vervaardigt Horatius op verzoek van keizer Augustus ter gelegenheid van het eeuwfeest van Rome het Carmen Saeculare; de op dit feest betrekking hebbende inscriptie, waarin ook Horatius als auteur van het feestlied genoemd wordt, is in 1890 teruggevonden. Eindelijk voegde Horatius aan zijn drie boeken der oden nog een vierde toe op verzoek van de keizer, toen deze de verheerlijking der daden van zijn stiefzoons, Tiberius en Drusus, wenste; in de uitgave in 13 voegde de dichter er nog andere gedichten over andere onderwerpen aan toe; het boek sluit (IV, 15) met een hymne op de zegenrijke regering van Augustus. Horatius heeft naar zijn eigen woorden een monumentum aere perennius (een gedenkteken duurzamer dan metaal) geschapen. Zo’n indruk hebben reeds op zijn tijdgenoten zijn werken uitgeoefend. Spoedig werden zijn gedichten lectuur voor de school. Vele commentaren leverde de Oudheid reeds op, waarvan enige (Acro, Porphyrio) bewaard zijn.Bibl.: (critische uitg.) d. F. Vollmer, ed. major 2de dr. (Lipsiae 1912), ed. minor 5de dr. (ald. 1931); d. F. Klingner (ald. 1939); (tekst met Lat. comm.) d. J.
G. Orelli en J. G. Baiter, 4de dr. d. G. Hirschfelder (Oden en Epoden, 1886) en d.
W. Mewes (Satiren en Brieven, 2 dln, 1892); (id. met beroemde Duitse comm.) d. A. Kiessling en R. Heinze, 3 dln: Oden en Epoden (7de dr. 1930), Satiren (5de dr. 1921), Brieven (4de dr. 1914); d. C.
W. Nauck, Oden en Epoden (19de dr. 1926) en G. T. A. Krüger, Satiren en Brieven (16de en 17de dr., 1920-1923); (id. met Fr. comm.) d. F.
Plessis en P. Lejay (Paris 1911); (id. met Fr. vert.) d. F. Villeneuve (3 dln, Paris 1927-34, uitg. Budé); (id. met Eng. vert.) d. C.
W. Bennett (Oden en Epoden, 1921) en H. R. Fairclough (Satiren enz. 1926, Loeb Class. Libr.); I carmi scelti e comm. da U. E.
Paoli (Firenze 1949). Ned. uitg.: Oden en Epoden d. H. v. d. Heyde (Leiden 1941), Satiren en Brieven d. A. Scholten (ald. 1942).
Ned. vert.: Satiren en Brieven d. W. G. v. d. Weerd (Amsterdam 1906), Oden en Epoden d. id. (ald. 1907); Zangen, d. J. van Gelderen (1933); metr. vert. d. W.
B. Westermann (2 dln, Maarssen 1936, gestencild); Alle brieven d. A. Rutgers v. d. Loeff (1949).
Lit.: L. Müller, H., eine litt. hist. Biographie (Leipzig 1880); J. J. Hartman, Beatus ille. Een boek voor iedereen over H. (1913); J.
F. d’Alton, Horace and his Age (London 1917); G. Pasquali, O. lirico (Firenze 1920); R. Helm, Der Lyriker H. (Rostock 1921); A. Y. Campbell, H., a New Interpretation (London 1924); C. P.
Burger Jr, Aere perennius (1926); Th. Zielinski, H. et la société romaine au temps d’Auguste (Paris 1938); W. Bernard, H. in der modernen deutschen Lyrik, diss. (Wien 1943); L. P. Wilkinson, Horace and his Lyric Poetry (Cambridge 1945). Lexica: G.
A. Koch, Vollst. Wörterbuch zu den Gedichten des H. (2de dr. Hannover 1879); L. Cooper, A Concordance to the Works of H. (Washington 1916); W. Wili, H. u. die Augusteinische Kultur (1948); E.
Stemplinger, Horaz im Urteil der Jahrhunderte (1931); Idem, Das Fortleben d. Horazischen Lyrik seit d. Renaissance (1905).