Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CRASSULACEEËN

betekenis & definitie

of vetplanten is de naam van een bijna over de gehele aarde verspreide plantenfamilie uit de orde van de Saxifraginen met ca 1300 soorten. Het zijn kruiden of struikachtige gewassen van zeer verschillende bouw, met doorgaans dik-vlezige bladeren en stengels en cymeuze bloeiwijzen, die weer tot trossen of schermen verenigd kunnen zijn.

De gewone bloembouw is: 5 kelkbladen, 5 kroonbladen, 10 obdiplostemone meeldraden en 5 vrije, tegenover de kroonbladen staande vruchtbladen, elk met een honigschubje aan de buitenkant. Veelzadige kokervrucht. Afwijkingen van dit schema komen voor: bij Tillaea muscosa L. (Mosbloempje) is het getal van de bloem 3; bij de geslachten Bryophyllum Salisb. (20 soorten op Madagascar en nog 1 elders in de Tropen) en Kalanchoë en enkele soorten van Sedum is het 4; andere soorten van Sedum gaan tot 7 en het geslacht Sempervivum zelfs tot 32. De bloemkroon is vergroeidbladig bij Bryophyllum, Cotyledon, Echeveria, Kalanchoë en Rochea. Slechts één krans van meeldraden, staande tegenover de kelk, heeft men bij Tillaea, Crassula en Rochea. Een meerhokkig vruchtbeginsel komt voor.In Nederland vindt men behalve het Mosbloempje een aantal Sedum-soorten en Sempervivum tectorum L., het zgn. Huislook. Sierplanten leverde de familie in overvloed. De alom in de Tropen verspreide Bryophyllum calycinum Salisb. maakt adventiefknoppen in de insnijdingen van de gekartelde bladrand; zo ook B. crenatum Baker; B. tubiflorum Harvey brengt aan de top van de ronde bladeren jonge plantjes tot ontwikkeling.

Merkwaardig is het met 300 soorten vooral in Zuid-Afrika voorkomende geslacht Crassula Haw. Een vrijwel normale gedaante hebben: C. falcata Wendl., met dikke, sikkelvormig gebogen bladeren en een bloemtros met vuurrode bloemen; C. rotundifolia Haw., met nagenoeg ronde bladeren en witte bloemen; C. arborescens Willd., die struikvormig is met vlakke bladeren met een rode rand en voorzien van donkere puntjes; C.perforata Thunb., van de Kaap, met afhangende takjes met breedeivormige, tegenoverstaande en aan de voet met elkaar vergroeide bladeren en een ijle bloemtros. Vreemder wordt C. lycopodioides Lam. uit Z.W.Afrika, een heesterachtig plantje met dunne takjes, over de gehele lengte met stijve, tegen de stengel aangedrukte, korte, dikke, zittende, donkergroene, in 4 rijen boven elkaar staande blaadjes dicht bezet; de takjes doen aan die van bepaalde Wolfsklauw-soorten (Lycopodium) denken; de bloempjes zijn zeer klein, bijna zittend. Nog vreemder van uiterlijk zijn C. hemisphaerica Thunb. en C. barbota Thunb., die de indruk van een vast, halfkogelvormig rozetje maken, dat bij de laatstgenoemde soort dank zij een zachte haarbekleding aan een klein, wollig kogelcactusje doet denken.

Soorten ten slotte, die op kiezelstenen gaan gelijken, zijn o.a. C. Alstonii Marl., C. deceptrix Schönl., C. columnaris L. en C. pyramidalis Thunb. (beschermingsmiddel tegen diervraat). Vele Crassulas hebben het vermogen, door middel van haren op de blaadjes water op te nemen.

< >