Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

ECHEVERIA

betekenis & definitie

Echeveria DC. is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Crassulaceeën. Dit onderscheidt zich door een 5-delige kelk, 5 aan de voet verenigde, rechtopstaande, dikke, spitse, met een benedenwaarts dikker wordende middennerf voorziene bloembladeren, 10 korte meeldraden, 5 korte, stompe honigschubben en 5 stampers. Het omvat 160 soorten halfheesters, die vooral in Midden-Amerika groeien en waarvan sommige als sierplanten bekend zijn, zoals E. leucotricha J.

A. Purpus, met een glanzendbruin fluwelig behaard stammetje, dikke, omgekeerd-eivormige, tot ca 7 cm lange en lichtgroene, met zachte, witte haren dicht bezette bladeren en kleine, vurig gekleurde bloemen; E. pubescens Schlecht., gelijkend op de vorige, ook zachtbehaard, maar in voorkomen groen; E. Peacockii Craucher, ook bekend als E. Desmetiana, een prachtige plant met langwerpige kort-driehoekig toegespitste, blauwwit berijpte bladeren en levendig rode, wit bedauwde bloempjes aan lange stengels in een smalle tros; E. Derenbergii J. A. Purpus, een fijne soort met tot 6 cm in doorsnede metende rozetjes van dikke, brede, afgeronde, maar in een spitsje toelopende, witgrijze blaadjes met roodachtige zoom en een bloemstengel van 5 à 6 cm met slechts 3-5 roodgele bloempjes; E. elegans Rose, mede een der fijnste soorten, met omgekeerd-eivormige, tot 6 cm lange en ruim 2 cm brede, iets holgebogen en bijna albastwitte bladeren met doorschijnende zoom; E. glauca Baker, met blauwgrijze, omgekeerd-eivormige bladeren, die naar de voet wigvormig versmald zijn, en een onvertakte bloemtros van hoogrode bloempjes; E. setosa Rose et Purpus, met dikke, groene, min of meer knotsvormige, geheel met zachte, witte borstelharen bedekte blaadjes en helderrode, geel gepunte bloempjes; ten slotte de veel grotere E. gibbiflora D.C., met omgekeerd-eivormige bladeren, die tot 20 cm lang en 14 cm breed kunnen worden, en hoge, vertakte bloeiwijzen met helderrode, tot 2½ cm lange bloemen, daarbij de variëteiten metallica, met bedauwde bladen van een bronsrose kleur en met een fijne, witte of roodachtige zoom, en metallica carunculata, met smallere bladen, waarvan de krachtigste op de bovenzijde in het midden met wonderlijke, blaasvormige weefselwoekeringen bedekt zijn.

< >