L. is de naam van een plantengeslacht uit de familie van de Crassulaceeën en wel uit de groep daarvan met vrije carpellen, 2 kransen van meeldraden en een vergroeide bloemkroon. Het onderscheidt zich in verband hiermede door 5 kelkbladen, een 5-spletige, klokvormige bloemkroon met een rolronde buis, 10 meeldraden, een bovenstandig vruchtbeginsel uit 5 vrije, tegenover de kroonbladen staande vruchtbladen met veel zaadknoppen en een honigschubje aan de voet, ten slotte door 5 vrije veelzadige kokervruchten uit elke bloem.
Inclusief het geslacht Umbilicus D.G., dat de kruidachtige, eenjarige of overblijvende soorten uit Zuid-Europa en Midden-Azië omvat en inderdaad wel zeer weinig verschilt van het geslacht Cotyledon, zoals de Candolle het zag, alleen met de heestervormige soorten van de Kaap de Goede Hoop, telt het geslacht een 50-tal soorten, meest met verspreide bladeren en witte of gele of purperkleurige bloemen in eindstandige trossen of pluimen. Onderscheiden soorten worden in Europa als sierplanten gekweekt. Daartoe behoren: C orbiculata L. met een vlezige stengel ter hoogte van omstreeks 1 m, tegenovergestelde, vlakke, witmelig berijpte, door een fijn rood randje omzoomde spatelvormige bladeren en een losse schermvormige tros van hangende rode bloemklokjes, afkomstig van de Kaap de Goede Hoop; C. teretifolia Thunb., met vrijwel ronde, 10 cm lange en 1,5 cm brede grijsgroene bladeren, die aan de top iets afgeplat zijn en daar met een roodachtig lijntje omzoomd, en een flinke tros gele bloemen; C. undulata Haworth, met een recht omhoog groeiende, vlezige, bepoederde stam, vlezige, vlakke, breed wigvormige, lichtgroene, witbepoederde, nabij de top sierlijk gegolfde bladeren en crèmekleurige, van binnen roodgestreepte bloemklokjes in een schermvormige tros; C. reticulata Thunb., met een korte, dikke stam, waarop een warnet van bloemstengels, en groenachtig gele bloemen met een rood lijntje op elke bloemslip; C. Wallichii Harv., met een dikke, vlezige, tot 30 cm hoge stam, waarvan de oppervlakte vergroot is door de overblijfsels van de bladstelen der ronde, 8 cm lange, grauwgroene bladeren, en groenachtige gele bloemen.
Ook bastaarden worden wel gekweekt, zoals die tussen C. gracilis Harvey en C. teretifolia, een rechtop groeiende plant met witberijpte, aan de top roodgezoomde bladeren en ijle trossen rode bloemen.PROF. DR TH. J. STOMPS.