is de naam van een tweezaadlobbige, ca 1000 soorten rijke planten familie uit de sympetale orde der Tubifloren. De soorten dezer familie zijn merendeels linkswindende slingerplanten met melksap in celrijen of gelede vaten. De bladeren staan verspreid zonder steunblaadjes en zijn vaak langgesteeld, ongedeeld met hartvormige voet, soms handvormig ingesneden of vindelig.
De grote, snel verwelkende, bloemen staan alleen of in cymeuze inflorescenties in de bladoksels en zijn meest tweeslachtig, regelmatig en 5-tallig. De kelk is bijna of geheel vrijbladig, de trechter-, klok- of schotelvormige kroon bijna gaafrandig of iets 5-lobbig, in de knop gevouwen en sterk rechts gedraaid. De 5 meeldraden staan meest op de kroonbuis en de door een honigschijf omringde stamper bestaat uit een meestal 2 (soms 3-5)hokkig vruchtbeginsel met 2 stijlen of 1 stijl met 2 stempels en 2 bodemstandige zaadknoppen in elk hokje, waartussen soms nog een vals tussenschot optreedt, wordend tot een kogelronde, schotverdelende doosvrucht of een bes. Naar het al of niet voorkomen van stekeltjes op de stuifmeelkorrels kan men de verschillende geslachten van deze familie in 2 groepen rangschikken.Glad stuifmeel heeft om te beginnen het geslacht Convolvulus L. of Winde, met niet minder dan 200 soorten in de warme en gematigde streken. In Nederland komt daarvan voor: C. arvensis L., de Akkerwinde, algemeen op bouwland en langs wegen, met gesteelde, pijl- of spiesvormige bladeren en rosé of wit met rosé bloemen. Een bekende sierplant uit dit geslacht is C. tricolor L., de zgn. Dagschone, een rechtopstaande behaarde plant met zittende langwerpig spatelvormige bladeren en bloemen, die aan de rand blauw, in het midden wit en nog lager geel zijn, afkomstig uit het mediterrane gebied. Uit het dikvlezige rhizoom van C.
Scammonia L., uit Klein-Azië, wordt het scammonium, een harssoort, gewonnen, en C. scoparius L., van de Canarische eilanden, levert het rozenhout, dat een welriekende olie bevat. Nauw verwant, te herkennen aan 2 grote, de kelk omhullende steelblaadjes, is het, in de subtropische en gematigde gewesten 7 soorten tellende, geslacht Calystegia R. Br. Hiertoe behoren 2 Nederlandse soorten, nl. C. sepium R.Br., de Haagwinde, algemeen in kreupelhout en heggen, met pijlvormige bladeren en grote witte bloemklokken, en C.
Soldanella R.Br., de Zeewinde, plaatselijk in de zeeduinen achter de zeereep te vinden, met liggende stengels, dikke niervormige bladeren en grote, rosé witgestreepte bloemen. Sierplanten uit dit geslacht zijn: de op de Haagwinde sterk gelijkende, maar iets forsere en kort behaarde, oostmediterrane C. silvestris R. et Sch. en de Chinese winde, C.pubescens Lindl., met zacht behaarde, spiesvormige bladeren en meestal gevulde, rozerode bloemen. Hier moge ook herinnerd worden aan het, in tropisch Afrika en O. Indië 10 soorten tellende, geslacht Porana Burm., dat zich onderscheidt door in pluimen staande bloemen, later groter wordende kelkbladen en een 1 -hokkige, i-zadige doosvrucht, en waarvan vooral de soort P. volubilis Burm., in O.
Indië onder de naam Witte bruidstranen veel als sierplant gekweekt, bekendheid geniet.
Komen wij tot de groep met gestekeld stuifmeel, dan valt allereerst te denken aan het zeer grote, 300 soorten tellende geslacht Ipomoea Choisy. De bekendste soort daarvan is ongetwijfeld I. Batatas Poir., de Bataat of Zoete Aardappel, oorspronkelijk thuis in Centraal-Amerika, maar thans een gewichtige pantropische cultuurplant, zulks om de aan zetmeel en suikerrijke, tot 3 dm lange en 1 kg zware, rolronde, dikke wortelknollen, die ontstaan uit bijwortels, welke de liggende stengels op de knopen de grond inzenden. Doorgaans zijn zij hier en daar ingesnoerd en wit of geel van kleur.
De bloemkroon is van buiten wit met 5 donkerrode strepen, van binnen purperrood. Een 2de meer bekende soort is I.purpurea Lam. (syn. Pharbitis hispida Choisy), de zgn. Dagbloem, een sierplant uit tropisch Amerika met het uiterlijk van de Haagwinde, maar met langwerpig hartvormige, gaafrandige bladeren en trechtervormige, paarse of roodpaarse, soms witte bloemen, die in groepjes van 3-5 zitten, ’s morgens vroeg opengaan, maar zich bij helder weer om ca 10 uur voor de middag alweer sluiten. Een andere sierplant is I. hederacea Jacq,. uit Zuid-Amerika, gekenmerkt door een ruwharige stengel met 3- of 5-lobbige bladeren en meest alleenstaande, blauwe of rozerode bloemen. Een typische plant van het zandige zeestrand in Oost-Indië is I. pes caprae Roth., een ver over de bodem kruipend kruid met kale, breed eironde, aan de top vrij diep uitgerande bladeren en in okselstandige bijschermen staande, tot 6 cm brede, roodpaarse bloemen, waaraan de zgn. pescapraeformatie haar naam te danken heeft.
Aan de stranden langs de Atlantische Oceaan wordt zij vervangen door I. brasiliensis G. F. W. Mey.
Nauw verwant met het geslacht Ipomoea en er alleen van verschillend door langere meeldraden is het, 15 soorten tellende, tropisch-Amerikaanse geslacht Exogonium Ghoisy, door Linnaeus nog met Ipomoea tot het geslacht Convolvulus gerekend. De bekendste soort daarvan is E.purga Lindl., wild op de oosthelling van het Mexicaanse hoogland, maar elders in de Tropen gekweekt om de knollige zij wortels, de zgn. Jalappe-knolletjes of Tubera Jalapae, die als purgeermiddel dienst doen. Genoemd zij ten slotte het 12 tropische soorten omvattende geslacht Quamoclit Tournef. of Pronkwinde, dat enige sierplanten opleverde, over het algemeen gekenmerkt door een lange smalle bloembuis met een vlakke, 5-lobbige zoom en de buiten de bloem uitstekende meeldraden en stijl, nl.
Q,. coccinea Moench., uit Zuid-Amerika, met hartvormige, gaafrandige bladeren en scharlakenrode, oranje of okergele, welriekende bloemen in groepjes; Q,. vulgaris Choisy, uit Oost-Indië, met tot aan de middennerf in fijne slippen verdeelde bladeren en alleenstaande, karmijnrode, rozerode of witte bloemen; en Q.. Mina Don. (syn. Mina lobata House), uit Mexico, met diep 3-lobbige bladeren en trossen van rode, later oranje en gele bloemen met een korte buis en klokvormige zoom.
PROF. DR TH. J. STOMPS.