Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CONTRABANDE

betekenis & definitie

is gedurende de middeleeuwen elke door de pauselijke ban bedreigde levering aan de vijand (contra bannum). Gedurende de Kruistochten stond de gehele Christelijke wereld tegenover de Mohammedaanse in het harnas, zodat een geheel verbieden van de handel op de Mohammedaanse landen dus iets vanzelfsprekends was.

Ter uitvoering van een dergelijk verbod werden goederen, waar ze maar op weg naar de vijand werden aangetroffen, in beslag genomen en verbeurdverklaard. Aan tempering van zodanig verbod kwam eerst behoefte, toen er bij conflicten staten overbleven, die niet aan de oorlog deelnamen. Eerst toen kon de vraag rijzen, of een dergelijk verbod de gehele onzijdige handel zou mogen treffen, dan wel of het slechts met betrekking tot bepaalde artikelen en in bepaalde gevallen zou mogen gelden, nl. voor die goederen, welke voor de oorlogvoering werkelijk niet ontbeerd kunnen worden, of althans van bijzondere betekenis zijn voor het handhaven of versterken van de militaire macht voor de belligerenten, en voor de handel op geblokkeerde of belegerde plaatsen. Die vragen werden van de 15de tot de 18de eeuw doorgaans op de meest willekeurige wijze beantwoord.

Het belang van de oorlogvoerende partij gaf de doorslag. Een enkel voorbeeld toont dit aan. In 1599 verboden de Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden alle handel op Spanje, door welke natie ook gedreven; maar even later, in 1627 tijdens de oorlog tussen Zweden en Polen, bepleitten de Staten het toelaten van handel van dingen, die niet oorlogsbehoeften waren. Dit laatste standpunt vond allengs in steeds ruimer kring aanvaarding.

Bijzondere verdragen of vredestractaten bepaalden niet zelden min of meer uitvoerige uitzonderingen op de oorspronkelijke, algemene regel van het algeheel verbieden van handel drijven met landen waartegen oorlog wordt gevoerd.Het ligt voor de hand, dat de zeer uiteenlopende verdragsregelingen geen gelijkvormig gewoonterecht konden scheppen. De wetenschap was intussen verder gegaan. Grotius (De jure belli ac pacis, 1625) had, het belang der oorlogvoerenden als punt van uitgang nemend, de goederen in drie soorten onderscheiden, te weten: die, welke uitsluitend tot de oorlog dienen; die, welke zowel voor vreedzame, als voor oorlogsdoeleinden kunnen worden gebruikt; en die, welke met de oorlog in geen verband staan. De oorlogvoerende partijen hebben in dit stelsel elk voor zich uit te maken, tot welke soort in een bepaald geval een bepaald goed behoort en welke gevolgen zij aan deze classificatie willen verbinden.

Deze onderscheiding van Grotius bleef, vnl. doordat Groot-Brittannië haar tot grondslag van zijn contrabande-stelsel had aangenomen, van grote invloed. Later werden de rechten der neutralen op medezeggenschap in de aanwijzing der goederen meer op de voorgrond gebracht, vooral door Holland, dat voor de vrije uitoefening van zijn handel het grootste belang had bij een eensoortig en zo beperkt mogelijk contrabande-begrip. In verschillende verdragen wist dit zijn standpunt te doen zegevieren en hetzij contrabande tot bijzonderlijk met name genoemd oorlogstuig te beperken (verdragen met Frankrijk in 1646 en met Spanje in 1650), hetzij belangrijke uitsluitingen te bewerken als voor levensmiddelen en voor scheepsmateriaal (verdragen met Engeland in 1667 en 1674 en de daarna volgende grote vredesverdragen). Ook in verschillende belangrijke verdragen, waarin de Verenigde Provinciën niet partij waren, treft men soortgelijke regelingen aan bijv. in het Engels-Russische verdrag van 1766 en in de als Eerste en Tweede gewapende neutraliteit in de geschiedenis bekende tractaten van 1780 en 1800.

Na de Napoleontische oorlogen won de oude Britse leer van het tweeledig contrabandebegrip weer in ruime kring aanhang. Bij de conferentie, welke tot de declaratie van Parijs van 16 Apr. 1856 leidde, beriep Engeland zich daarvoor nog op Grotius. Inmiddels was het gewoonte geworden wel de graanhandel te eerbiedigen. Niettemin verklaarde Frankrijk in de oorlog met China van 1885 rijst tot contrabande.

De V.S. achtten in 1898 in de Spaanse oorlog steenkolen contrabande. In de Russisch-Japanse oorlog van 1904 beschouwden beide oorlogvoerende partijen levensmiddelen onder zekere omstandigheden als contrabande.

Aan een enigszins uitvoeriger regeling op internationale grondslag was derhalve grote behoefte. In 1896 kwam men op de vergadering van Venetië tot de conclusie, dat algehele regeling van de stof alsnog onmogelijk was. Zelfs de fundamenten voor vaste beginselen ontbraken.

Op het Russische programma de Tweede Haagse vredesconferentie (1907) nam het contrabandevraagstuk een voorname plaats in.

Een stap verder kwam het vraagstuk in de Londense Zeerecht-conferentie van 1909. De zgn. Declaratie van Londen van 26 Febr. 1909 bevat in haar 2de hoofdstuk 23 artikelen en in het 3de hoofdstuk drie artikelen, die op contrabande betrekking hebben. Deze komen in het kort op het volgende neer.

Er is op het voetspoor van Grotius drieërlei soort van goederen, waarvan lijsten worden opgemaakt:

1. absolute contrabande,
2. voorwaardelijke contrabande,
3. goederen, die nooit contrabande kunnen zijn.

Het vervoer van contrabande is volkenrechtelijk niet verboden. Aan het vervoer zijn echter risico’s verbonden, daar volstrekte contrabande kan worden genomen, als zij bestemd is voor de vijand, op te maken uit vrachtbrieven, scheepspapieren of scheepsbestemming, terwijl voorwaardelijke contrabande genomen kan worden, als bewezen wordt, dat zij bestemd is voor de militaire macht of het civiel bestuur van de vijand. Een vermoeden van deze bestemming is aanwezig, als de goederen geadresseerd zijn aan een bekend leverancier van de vijandelijke staat. De aanhaling van al deze goederen is slechts mogelijk aan boord van een schip, dat bestemd is naar het gebied van de vijand en die goederen niet in een tussenliggende haven heeft te lossen.

De contrabande wordt verbeurdverklaard; zo ook het schip, indien meer dan de helft der lading (naar waarde, gewicht, omvang of vracht) contrabande is. Een schip, dat contrabande vervoert, kan vergunning krijgen zijn reis voort te zetten, als de kapitein die goederen afstaat tegen aantekening daarvan in de scheepspapieren.

Bij het uitbreken van Wereldoorlog I in Aug. 1914 hadden nog niet alle staten, die aan de Londense conferentie hadden deelgenomen, de declaratie geratificeerd. In Engeland had het Hogerhuis haar in 1911 verworpen. Vandaar dat de oorlogvoerende partijen moesten verklaren, welk standpunt zij er tegenover zouden innemen. Zij deden dit aanvankelijk aldus, dat zij verklaarden de regeling van 1909 te aanvaarden onder voorbehoud van belangrijke uitzonderingen en alsnog aan te brengen wijzigingen.

Wanneer men deze verklaringen nagaat, dan blijkt niet, dat de verschillende staten het ernstige voornemen hebben gehad zich aan de regeling te houden. Geleidelijk werd zij geheel buiten werking gesteld. Ook op dit gebied gaf Wereldoorlog I ernstige schending van het volkenrecht te constateren. Geen verontschuldiging mag men zoeken in het feit, dat de Londense declaratie nog niet was geratificeerd, een feit, dat niet het gevolg was van principiële bezwaren tegen het tractaat, maar alleen van de korte tijd, sedert de bijeenkomst verlopen.

Tot overmaat van ramp werd de aanvoer in Nederland van goederen, die voorwaardelijke contrabande waren, door de Geallieerden buitengewoon bemoeilijkt, doordat zij aannamen, dat deze goederen voor Duitsland bestemd waren, behoudens tegenbewijs. Dit tegenbewijs was zeer moeilijk te leveren. De oprichting van de Nederlandsche Overzee-Trustmaatschappij heeft hier enigszins in kunnen voorzien en Nederland voor gebrek kunnen bewaren.

Ook de practijk van het onderzoek naar contrabande heeft ten nadele van de neutralen wijziging ondergaan. Was vóór 1914 de practijk deze, dat elk belligerent oorlogsschip het recht had koopvaardijschepen in volle zee aan te houden en te onderzoeken en dat in verschillende gevallen, o.a. indien de commandant van het oorlogsschip van mening was, dat de koopvaarder contrabande vervoerde, het schip prijs gemaakt en opgebracht kon worden, gedurende Wereldoorlog I werd die volgorde omgekeerd. In de regel vond nu vóór het onderzoek opbrenging naar een belligerente „contróle-basis” plaats. Nederland heeft daartegen — echter zonder succes -— geprotesteerd en in de aanvang van Wereldoorlog II betroffen Nederlandse protesten slechts onredelijk lang vasthouden op de contrólebases.

Sedert Wereldoorlog I is er niets gedaan om de contrabandekwestie op voor de neutralen enigszins bevredigende wijze te regelen. Zo hebben bij het uitbreken van Wereldoorlog II de oorlogvoerende mogendheden Engeland en Frankrijk en -— korte tijd later — ook Duitsland in hun bekendmakingen i.z. het contrabande vraagstuk in beginsel de scheiding tussen relatieve en absolute contrabande gehandhaafd. Echter werd deze scheiding niet in gedetailleerde lijsten vastgelegd en was de gekozen omschrijving zo vaag gehouden, dat practisch alles onder contrabande kwam te vallen. Ware Nederland onzijdig gebleven, dan zouden daardoor ongetwijfeld grote moeilijkheden zijn ontstaan.

MR L. v. LEDEBOER

Lit.: De handboeken van het Volkenrecht; R. Kleen, De la contrabande de guerre et des transport» interdits aux neutres (Paris 1893); R. Navello, L’évolution du droit de visite et du droit de prise au cours de la dernière guerre (Paris 1925); H. W.

Briggs, The doctrine of continuous voyage (Baltimore 1926); E. Meyer-Biederlack, Das Konterbanderecht in der Londoner Seekriegsrechtsdeklaration (Würzburg 1929); P. Messinesi, La contrebande en droit international privé (Paris 1932); A. Ehninger, Droits et obligations des sujets neutres en matière de contrabande de guerre (Lausanne 1934); F.

Bleiber, Blockade und Konterbande (Wien 1940).

< >