…(tekst ontbreekt) gevallen het tegengaan van de uitvoer van voor het binnenland belangrijke grond- en hulpstoffen wordt beoogd. Het vaststellen van productiecontingenten (productiequota) vindt zowel plaats in het kader van kartelafspraken van producenten (kartelcontingentering) als in het kader van overheidsreglementeringen.
Betalingscontingenten worden vastgesteld in het kader van de reglementering van het internationale betalingsverkeer, hetzij door autonome clearingen of clearingverdragen, hetzij door de na Wereldoorlog II in zwang gekomen bilaterale monetaire accoorden. Vaststelling van betalingscontingenten kan zowel ter beperking van de invoer als ter beperking van de uitvoer geschieden. Als voorbeelden van dit laatste kunnen de betalingscontingenten worden genoemd, die de Nederlandse regering vóór Wereldoorlog II vaststelde voor de uitvoer naar die landen, welker uitvoer naar Nederland niet voldoende was om het evenwicht in de clearing te bewaren.Met invoercontingentering kan in hoofdzaak tweeërlei worden beoogd. De contingentering is ontstaan als handelspolitieke maatregel ter bescherming van bepaalde binnenlandse bedrijfstakken tegen buitenlandse concurrentie (z handelspolitiek). Zij is daartoe een meer rechtstreeks middel dan het heffen van beschermende invoerrechten. Vervolgens is de invoercontingentering reeds spoedig gehanteerd als wapen in de handelspolitieke strijd; indien hogere dan de normale contingenten worden toegestaan aan bepaalde landen, waarvan concessies ten aanzien van de eigen uitvoer worden verkregen, fungeert de contingentering als retorsiemaatregel.
Frankrijk was het eerste land, waar — in Mei 1931 — de regering contingenteringsmaatregelen voor de invoer afkondigde. De val van het pond sterling in Sept. 1931 luidde een tijdvak van handelspolitieke strijd in, waarin de contingentering (quota system) door tal van landen werd gehanteerd, in vele gevallen als afweermaatregel tegen valutadumping (z dumping). In Nederland werd de regering tot het afkondigen van algemene contingenteringen gemachtigd door de Crisisinvoerwet van 23 Dec. 1931. In de daarop gevolgde depressiejaren heeft zij van deze bevoegdheid op ruime schaal gebruik gemaakt.
Op 17 Nov. 1933 kwam, met het oog op de handelspolitieke strijd, een wijziging van de Crisisinvoerwet tot stand, waarbij de mogelijkheid werd geopend, bijzondere contingenteringen vast te stellen voor bepaalde, door de minister van Economische Zaken aan te wijzen landen. Hiermede was de contingentering als retorsiemaatregel in Nederland geïntroduceerd. De contingenteringspolitiek werd mede dienstbaar gemaakt aan de vergroting van de uitvoermogelijkheden; bij een tweede wijziging van de Crisisinvoerwet, welke op 1 Jan. 1938 in werking trad, werd de exportbevordering uitdrukkelijk in de wet vermeld.
Invoercontingenten worden gewoonlijk vastgesteld in percentages van de invoer in één of meer basisjaren. Men onderscheidt daarbij hoeveelheidscontingenten, gebaseerd op het invoerkwantum, en waardecontingenten, gebaseerd op de invoerwaarde. Aan waardecontingenten is het bezwaar verbonden dat een neiging ontstaat, vooral goedkope kwaliteiten in te voeren. In de eerste jaren der invoercontingentering werd, met name in Frankrijk, het stelsel der globale of vrije contingentering (contingentement global) toegepast, d.w.z. dat slechts één limiet werd vastgesteld voor de totale invoer van een bepaald artikel gedurende een bepaalde periode.
Daar dit stelsel tot een wedloop der importeurs en een snelle uitputting der contingenten leidde, werd het spoedig vervangen door een systeem van proportionele contingentering of landencontingentering, waarbij de contingenten naar verhouding van de invoer in de basisperiode over verschillende landen werd verdeeld en waarbij voorts voor iedere afzonderlijke invoer een vergunning werd vereist. In de handelspolitieke strijd, ten slotte, kwam het stelsel der reciprociteit op de voorgrond, waardoor naast autonome, proportionele contingenten, verdragscontingenten tot stand kwamen.
PROF. DR C. GOEDHART
Lit.: A. M. de Jong, Intern. Handelen Handelspolitiek (1937); P. Lieftinck e.a., Overzicht van de ontwikk. d. handelspolitiek van het Koninkr. d.
Ned. van 1923 t/m 1938 (1939); Nota’s van den Min. van Econ. Zaken betreff. de gevoerde contigenteringspolitiek en hare gevolgen (1932, 1934, 1936); J. van Gelderen, The recent development of economic foreign policy in the Netherlands East Indies (1939); G. von Haberler en S. Verosta Liberale und planwirtschaftliche Handelspolitik (1934); Quantitative Trade Controls, uitg. Volkenbond (1943); Trade Relations between Free-market and Controlled Economies, uitg.
Volkenbond (1943).
Contingentering in Ned.-Indië.
De sociale onrust, veroorzaakt door de optredende loonsvermindering en werkloosheid — gevolg van de economische crisis van 24 Oct. 1929, — noodzaakte Engeland de goudbasis te verlaten. Andere landen volgden. Japan liet de waarde van de yen in Dec. 1931 met ca 60 pct dalen, anderhalf maal zoveel als het pond gevallen was. De poging om de gulden gaaf te houden, berokkende daartegenover vooral aan Nederlands-Indië een ontzaglijk verlies.De opbrengst der Nederlands-Indische export-goederen daalde met 60-75 pct, de invoerwaarde liep nog] meer terug.
Vooral de inheemse landbouwers verarmden sterk. Het was een uitkomst, dat de devaluatie de Japanse importgoederen, die het voordeel hadden van lage fabricage-kosten, nog goedkoper maakte, zodat ze toch binnen het bereik van de bevolking kwamen. De na Wereldoorlog I sterk gestegen uitvoer van Japanse industrie-producten bracht Engeland en Nederland in grote moeilijkheden. De industrie-expansie was vooral de textiel-positie ten goede gekomen: hadden de drie landen — Engeland, Nederland en Japan — tot 1928 elk een gelijk aandeel in de Indische import van textiel, de devaluatie, alsmede de lage aanmaakkosten, brachten de prijs der Japanse producten 50 pct beneden die der Europese weefsels.
Na 1929 wist Japan zich op de fabricage van bedrukte katoentjes toe te leggen; ook dit product veroverde de Indische afzetmarkt. Voor andere producten, als cement, electrische lampen, fietsen, enz., werd Japan de hoofdimporteur. Japans aandeel in de Indische import steeg van 11 pct in 1929 tot 30 pct in 1935, terwijl in hetzelfde tijdvak de percentages voor andere landen snel daalden. Japans aandeel in de export van Nederlands-Indië bedroeg daarentegen slechts 5 pct in 1935.
De invoer-bedrijvigheid trachtte Japan met be-l hulp van eigen landgenoten uit te breiden, en langzamerhand dreigde ook het distributie-apparaat in Japanse handen te raken. Wilde de Regering baas in eigen huis blijven, dan moest zij deze penetratie aan banden leggen. Hiervoor was het noodzakelijk de politiek van „de open deur” te verlaten. Met het oog op de toenemende stroom van binnenkomende Japanners werd nu allereerst in 1933 de contingentering der immigratie ingesteld.
Daarnaast ontwierp de Regering, ter bescherming van eigen markten, industrie en landbouw, een stelsel van contingentering en licentiëring. Bij de HartIshizawa-overeenkomst (1937) legde Japan zich bij de veranderde omstandigheden neer, mits de tegenpartij zich verbond Japans nieuwe positie — het aandeel was gedaald tot 15 pct — te handhaven. Hoewel aangevuld door de Van Mook-Kotani-overeenkomst werd de handelsbalans voor Nederlands-Indië steeds onbevredigender. De contingenteringsmaatregelen hadden voor Nederland succes.
In 1938 was de oude positie heroverd. Het verlaten van de gouden standaard, in 1936, droeg hier veel toe bij. Een economische samenwerking tussen beide landen was nu verkregen en de contingentering was niet zonder invloed gebleven op de verhouding tussen beide landen.
PROF. DR C. GERRETSON
Lit.: J. H. Boeke, Indische Economie, 2 dln (Haarlem 1940); G. Gonggrijp, Schets eener Economische Geschiedenis van Nederlandsch-Indië (Haarlem 1938); J. van Iterson, De Handel, in: G.
L. Tichelman en H. van Meurs, Indië roept (A’dam ’947); W. L. Utermark, Indië in de wereldhuishouding, int G.
W. Wormser, Wat Indië ontving en schonk (A’dam 1946); Bedrijfseconomische Encyclopedie (Utrecht 1947), pag. 229249, in voet Internationale Handel.